1$ (1928/111 34) Halsschouderscherf van kleinen trechterbeker als No 5.

16 (1928/111 35) Scherf als No 15, doch halsbasis met krans van staande indruksels en oppervlak vrij glad.

17 (1928/111 36) (Afb. 4 : 56) Scherf als No 16, doch halsbasisversiering dubbel en groeflijnen onderbroken.

18 (1928/111 37) Scherf als No 15, doch afhangende groeflijnen groepsgewijs.

19 (1928/111 38 en 39) Halsscherven van twee trechterbekers, waarvan één (38) van groot exemplaar en beginnende steekgroeflijn om de halsbasis. Aardewerk als No 5, doch kleur resp. grijs en bruin.

h-c. Kraag(hals)fleschjes; resp. kruik- en karafvormen.

Deze groepen zijn niet vertegenwoordigd.

d. Terrinevormen (Afb. 4 : 55, 58-62)

Vorm scherp geprofileerd tot afgerond. Grootte wisselend. Hals toeloopend tot cylindrisch, veelal scherp afgezet. Buik geschouderd, ongelijkdubbelconisch tot afgerond. Oor van hals tot schouder, geknikt tot zacht gebogen. Versiering vrijwel tot hals-schouderpartij beperkt, in enkele gevallen iets over den schouder afhangend. Ornament tectonisch. Aardewerk als groep a.

20 (1928/111 40) (Afb. 4 : 59) Hals-schouderfragmenten van scherp geprofileerd type. Hals cylindrisch. Schouder schuin afloopend, bovenstandig. Buikknik scherp. Halsversiering zonair: onder den rand sterk verbasterde wikkeldraadlijn; om de halsbasis een breede diepsteekgroeflijn; daartusschen groepjes van 4 staande diepsteekgroeflijntjes. Schouder met groepen afhangende diepsteekgroeflijnen, gescheiden van groepen omgekeerd Vvormige door breedere dito versieringslijn. Oppervlak vrij glad. Kleur bruin. Grondmassa fijn.

21 (1928/111 41) (Afb. 4 : 61) Groot fragment van zeer forschen terrinevorm als voren, doch hals toeloopend. Halsversiering zonair: onder den rand twee zigzagvormige, omloopende, om de halsbasis korte, staande diepsteekgroeflijnen. Schouder metoopsgewijs versierd met afwisselende groepen van telkens 6 liggende, drietandige zigzaglijnen en 5-6 staande, breede diepsteekgroeflijnen. Brokstuk van vermoedelijk hierbij behoorend, gebogen oor, met minstens 2 groepen van telkens 4 staande diepsteekgroeflijnen boven elkaar. Kleur roodbruin. Groeflijnen met witten inleg (kaolin).

22 (1928/111 42) (Afb. 4 : 60) Halsscherven van terrine. Versiering zonair, bestaande uit twee omloopende wikkeldraadlijnen onder den rand, één om de basis en groepjes staande daartusschen. Aardewerk als No 20.

23 (1928/m 43) (Afb. 4 : 55) Enkele brokstukken van vermoedelijk hooghalzigen terrinevorm, met cylindrischen hals en kegelvormigen schouder. Versiering zonair: onder den rand twee omloopende, fijne, zigzagvormige groeflijntjes, om de halsbasis een breede, effen groeflijn; daartusschen staande, fijne, dito groeflijntjes. Schouderversiering waarschijnlijk als bij No 20, doch fijner. Aardewerk hard en zeer fijn geslibd, overigens als No 20.