VONDSTBESCHRIJVING

I. AARDEWERK

A. Echt Hunebedden a a r d e w e f h

a. Trechter (hals) bekers (Afb. 4 : 29, 32, 36, 44, 45, 48, 51-53, 56, 57)

Over het geheel meer of minder groote fragmenten; daaronder enkele van zeer groote exemplaren. Voorts kleine vormen. Hals eenigszins ingesnoerdtrechtervormig, soms cylindrisch. Buik afgeknot-peervormig tot ongelijkdubbelconisch. Bodem vermoedelijk plat. Halsversiering beperkt tot halsbasis; deze vaak geaccentueerd door begin, soms door volledig omloopende groeflljn. Buikversiering geregeld aanwezig, bestaande uit gelijke, of groepsgewijze afwisselend langere of kortere steekgroeflijnen, franjeachtig afhangend van halsbasis over schouder. Oppervlak meer of minder fijn, gesaust. Kleur variëerend. Grondmassa leem met steengruis, vaak ook fijn geslibd.

I (1928/111 15) (Afb. 4 : 52) Fragmenten van groeten, op den bodem na te reconstrueeren, trechterbeker. Hals vrijwel cylindrisch. Schouder bol. Versiering: halsbasis met groeflijn, buik met groepsgewijs afhangende, korte en lange, onregelmatige, effen groef lijnen. Oppervlak mat. Kleur geelbruin. Grondmassa fijn met enkele grove bijmengselen.

2 (1928/111 16) (Afb. 4 : 36) Buikscherven van trechterbeker als voren, doch groeflijnversiering breeder en ondieper, en kleur donkerbruin.

3 (1928/111 17-19) (Afb. 4 : 32) Als No 2, doch versiering en kleur variëerend.

4 (1928/111 20-21) (Afb. 4 : 57) Schouderscherven van twee grote exemplaren ongeveer als No 1, doch kleur zwart resp. grijs.

5 (1928/111 22) Buikscherfje van kleinen trechterbeker, met afhangende, effen groeflijnen. Oppervlak mat. Kleur donkerbruin. Grondmassa fijn.

6 (1928/111 23) (Afb. 4 : 29) Als voren, doch met scherpen schouderknik en plekkerig bruingeel. Aardewerk als voren.

7 (1928/111 24) Als No 5, doch met diepsteekgroeflijnen en kleur lichtbruin.

8 (1928/111 25 en 26) Schouder- en buikscherfje van twee trechterbekers, versierd met afhangende diepsteekgroeflijnen. Aardewerk als No 5, doch kleur grijs.

9 (1928/111 27 en 28) Halsscherven van twee trechterbekertjes, waarvan één (28) met begin van steekgroeflijn om de halsbasis. Aardewerk als No 4, doch kleur bruin.

10 (1928/111 29) (Afb. 4 : 44) Schouderbuikscherf van trechterbekertje met hoog opgetrokken schouder. Om halsbasis krans van staande indrukseltjes; daaronder afhangende groeflijnen. Aardewerk als No 9, doch lichtgeel gesaust.

II (1928/111 3o) (Afb. 4 : 51) Als No 9, doch met groepjes van telkens drie afhangende diepsteekgroeflijnen en grondmassa met vele bijmengselen (o.a. glimmer). Kleur grijsbruin.

12 (1928/111 31) (Afb. 4 : 48) Halsschouderscherven van trechterbeker als No 10, doch halsbasis met liggende indruksels.

13 (1928/111 32) (Afb. 4 : 45) Hals- en schouderbuikscherven als No 10, doch rondbuikig en grijs van kleur.

14 (1928/111 33) (Afb. 4 : 53) Als No 10, doch lijnversiering groepsgewijs verdeeld en aardewerk fijner.