verlengde liggen, terwijl zij aanvankelijk nog daarenboven met een omgeven zijn geweest i). Buitendien zou een dergelijk, in Denemarken bijv. meer gewoon samengaan, voor ons land een unicum beteekenen. Daarbij komt nog, dat het taludverloop van de profielen G en F niet in overeenstemming met de onderstelling van één gemeenschappelijken dekheuvel zou zijn. Een verder, zij het, wegens de reeds vermelde „schatgraverijen”, geringer bezwaar is, ten slotte, dat verschillende scherven uit beide genoemde kuilen aan elkaar passen. Hoe dan ook, een volkomen gave oplossing zie ik niet en het bestaan van D VII/ blijft problematisch.

Wij zullen thans nog de losse vondsten bespreken.

De vondsten

Voor de nadere toelichting van het bovenstaande en ter aanvulling van het vers ag over het onderzoek, laat ik hier. evenals bij dat van den zgn. Eexter grafkelder D XIII en het Buiner hunebed D XXVIII in den vorigen Almanak =), een volledige vondstbeschrijving met opgaven van de vondstomstandigheden volgen. Ook deze is vervaardigd met behulp van Mejuffrouw J. C. van Kuiten, die eveneens weer de bijbehoorende teekeningen maakte (Afb. 4—5).

maanre i—u;. Bij het onderzoek zijn de vondsten in vier groepen verzameld, nl. drie (Nos 11,12 en 14) uit en bij hunebed Vle, één (No 13) uit het kwestieuse hunebed VI/. Groep No 11 bestaat echter slechts uit één voorwerp, een prachtigen, smaltoppigen, vuursteenen bijl. Wij hebben dus; A . 4 4 /_vaJ*. \7T/» AfE. 1. Vak F/G—“6.

1. vondst No 11 (enkelvoudig) uit hunebed Vle, Ato. i, vait r/vr o, 4.22 + N.A.P. _ V xvk

2. vondstengroep No 12 uit hunebed Vle, Afb. 1, Vak F/G—7, 4.75 + N.A.P. „ An. o tr-un/p R

3 vondstengroep No 14 uit hunebed Vle (buiten), Afb. 3, VakD/t 8, ■ Prof. D, Vak 9, 5.00 + N.A.P.

4. vondstengroep No 13 uit hunebed VI/, Afb. 3, Vak J 10, 4.5 + N.A.P. ..

Opmerking verdient, dat scherven van alle drie collectiefgrTCpen Nos 12—14 soms aan elkaar passen. Dit komt dik w ij 1 s voor bij scherven van de twee groepen Nos 12 en 13. Hieruit volgt dus, dat de vondsten bij de vernieling door elkaar zijn gekomen en een stratigrafische ordening dus of geen zin heeft. Bovendien hebben enkele Haarlemsche deelnemers aan de

1) Van Giffen, A. E.: 1.c., I, PI- 7 ïï-

>) N. Dr. Volksalm. 1943. P- 103—nS. «sp. nS—iS^-