D XII6-C te Eext (1927), achtereenvolgens D Lila te Diever-Wapse (1929) »). Getoetst aan de daarbij verkregen uitkomsten, zijn de te Tinaarloo gevonden overblijfselen niet anders dan die van een vernield hunebed met evenzooveel draagsteenen als er afzonderlijke kuilen, d.w.z. standkuilen, werden gevonden, nl. met twee sluitsteenen (Sl‘ en SI») en vier paren zijsteenen (Z'—Z* en £l,—£4l) Van dat steengraf mat de kelder in de lengte birmenmaats 4,80 X 2,00, buitenmaats 6,50 X 4,30 m.

Intusscben kwam er bij de genoemde verdieping nog een, voor zoover mij bekend, unieke bijzonderheid aan het licht. Bij de verwijdering van de steen(gruis)laag vertoonde zich nl. een zestal volkomen regelmatige paalkuilen (d. ± 0,73 m) in den vasten grond. Deze vormden een rechthoek (1. buitenmaats 3,00; br. 2,50 m), waarvan de lengteas evenwijdig was aan die van den oorspronkelijken kelder. De lange zijden vormden ongeveer de raaklijnen van de standsporen der zijsteenen, terwijl de tusschenpalen vrijwel in het midden lagen. De beide N.W. paalgaten kwamen pas te voorschijn onder de daar, voorzoover wij konden vaststellen, in situ, gelegen bevestigingssteenen (Afb. 1 ; 6» en 6 ). In tegenstelling daarmede vertoonden zich op het hoogere niveau, tusschen de paalgaten van de lange rechthoekszijden, eenige vage, desalniettemin duidelijke, overlangsche grondsporen (Afb. 1 : b*), die voor het bestaan van verdwenen zijwanden pleiten. De bewuste houtconstructie, hoe zij dan eenmaal ook was, is dus blijkbaar uit den oprichtingstijd van het hunebed. Of zij met den bouw zelf daarvan iets van doen heeft? Het lijkt niet onmogelijk. Voorloopig blijft de beteekenis van het bouwsel, dat, zooals bleek, bovendien nog sporen van zijwanden achterliet, raadselachtig. Tenzij men in dit verband één van de door C. W. Phillips ») gevonden negen ~Long Barrows” in Lincolnshire mag betrekken, ik bedoel den door hem onderzochten Giants’ Hills Long Barrow te Skendleby (1. circa 70 m, richting 2.0.—N.W.) met zijn houtwerksporen, zoo is mij iets met onze vondst vergelijkbaars van andere megalithische graven niet bekend. Ik moet derhalve volstaan met het registreeren van deze, als gezegd, eenige merkwaardigheid.

Afgezien daarvan is het verdwenen steengraf D Vle dus blijkbaar een klein hunebed geweest van het zgn. rondgraftype zonder poort en zonder steenkrans. Het had een kelder, bestaande uit vier paren zijsteenen (Z» Z*

1) Hunebedden I, p. 183 en 11, p. 129. N.B. Over dit hunebed, onderzocht in Aug. 1929. vermoedelijk gesloopt in 1735, is nog geen verslag uitgebracht; dit zal vermoedelijk geschieden in den volgenden almanak. «ft .ft ft . ft« 4.t_. u:il« T nno- Rarrnw >lc<bnnleoVft

Phillips, C. W.: The excaT. of the Giants’ Hills Long Barrow, bkendleojr, Lincolnshire. Archaeologia LXXXV, 1936, p.p. 37- .m— s a _ a T Y M ft A 4 A f 1? Y 3 orlsl ft

Zie ook Kendr i c k, T. D. en C. F. C. Haw k e s,: Archaeol. in England and Wales, 1932, p. 70, Fig. 30.