die der eerste (Afb. 1 : e). Ik heb de in deze twee hoogten vermoede hunebedden, D Vle en D VI/ genummerd (Afb. 1), omdat he' te Tinaarloo aanwezige steengraf en de vier, naar bekend was, aldaar ve; dw nen hunebedden vroeger door mij reeds tot D Vlrf zijn doorgenummerd en omdat de hier besprokene met geen van de toen genoemde kunnen worden geïdentificeerd ').

Wij vingen aan met de juist vermelde afgravingskant bij te werken, d.w.z. strak te trekken en loodrecht af te steken tot aan het profiel G, en den steenigen vloer van het losse komvormige middengedeelte (Afb. 1 : prof. G, vakken 9 en 10) zooveel mogelijk in het vergraven voorterrein ten Z.O. te vervolgen (Afb. 1 : a, vakken I/K—9/10). Ter zelfder lijd werden de resten van den anderen heuvel onder handen genomen. Hierbij werd, zooals gebruikelijk, in een punt, dat op het oog het midden leek, een naar de windstreken georiënteerd assehkruis uitgezet, en wel volgens de lijnen F (W.—O.) en E (N.—Z.) (Afb. 1 : a). Daarna groeven wij den komvormig verdiepten heuvel volgens de kwadrantenmethode af. De zoodoende gevierendeelde opgravingskuil verkreeg daarbij, door het wegnemen van den secundair los gewoelden grond tot aan den leesbaren moederbodem en tot de gave zijkanten, en voorts door het maken van een viertal proefsleuven A—D, haar definitieve uitbreiding. Deze vond in het reeds bovengenoemde profiel G haar Z.O. begrenzing.

Nadat de noodige waterpassingen, opmetingen enz. verricht waren, werden de uitgespaarde kruisprofielen F en E opgeruimd. Daarna werd het geheel opnieuw schoon gemaakt en vervolgens gefotografeerd en in kaart gebracht (Afb. 1 : aen 2 ). Hierbij droegen vnj, naast het verzamelen en registreeren van de vondsten (Afb. 1 : keurcollectie; Afb. 4—5 : overzicht), vóór alles zorg om de steenen, die nog in den oorspronkelijken toestand lagen, in situ te laten. Dit geschiedde ook bij het verdere, plaatselijke verdiepen. De aldus verkregen opgravingskaart (Afb. 1 : a, resp. 6*-®), nader toegelicht en bevestigd door de verschillende profielen A—G, doet m.i. nu inderdaad met eenige waarschijnlijkheid de meer of minder volledige grondplannen van een tweetal hunebedden, welker aanwezigheid reeds aanstonds was vermoed, uitkomen. Zonder twijfel is dit echter het geval met één daarvan, nl. D Vle, het noord-westelij e. ‘

Wat toch is het geval ? In den plattegrond en de profielen E, F en D van den grooten opgravingskuil teekende zichnl.eenminofmeerafgerond-rechthoekige, donkere plek (1. 8,00, br. 5 90 m) van losse aarde af, de vulling dus van een afzonderlijken kuil (Afb. len 2). Die vulling bestond uit zand en steengruis.

*) Van Gifi e n, A. E.; De hunebedden in Nederland (verder geciteerd als „Hunebedden”), p. 170—172 en de ~Vergelijkende tabel enz.” tusschen p. 186 en p. 187, sub Vries.