~De kring van D. H. van der Scheer.” Hij gaf een overzicht van de kring der drie Podagristen D. H. van der Scheer, H. Boom en ds A. L. Lesturgeon en van hun belangrijkste medewerkers aan de (oude) Drentsche Volksalmanak (1837—1851); Mr J. Pan, Mr J. de Wal, J. van der Veen Azn, J. S. Magnin, Mr S. Gratama, Mr L. Oldenhuis Gratama en vele anderen.

Op heldere wijze zette hij uiteen met welk een stuwende kracht van der Scheer, als oudste van het driemanschap, het middelpunt vormde van deze eerste Drentsche eigen-cultuurbeweging. Zijn groote belangstelling in de archaeologie, de historie en de folklore van ons gewest kwam duidelijk tot uiting in zijn opgraving van ~Hunsow” tezamen met J. S. Magnin en H. Braams in zijn bijdragen in de Volksalmanak, waaronder de eerste dialectschetsen en in zijn initiatief als uitgever van het eerste schoolboekje over Drente. Met recht kan men hem de wegbereider der Drentsche heemkunde noemen.

De beide andere ~podagristen” waren in 1843 nog geen 30 jaar oud. Ds A. L. Lesturgeon, geboren te Venlo, was predikant te Oosterhesselen, Vledder en Zweelo, waar de zerk op zijn graf achter het oude kerkje —• een posthume hulde „van zijne Vrienden en Vereerders in de Gemeente Zweelo”,—dringend om herstel vraagt.

De Joumalist-Schoolopziener Harm Boom kwam uit Gramsbergen naar Koevorden en zoo had naast Drente ook Overijssel zijn belangstelling. Hij schreef „Drie dagen op reis of Bentheim en Steinfurt door een Drentsche bril bekeken” en —• tezamen met Lesturgeon „Een Drentsche Gemeente-assessor met zijne twee neven op reis naar Amsterdam in ’t voorjaar van 1843” en „M ditaties van een Drentsche schoolmeester”. Boom werd later redacteur van de Prov. Drentsche en Asser Courant.

Zijn biografie (door E. Zuidema in het Nieuw Ned. Biogr. Woordenb. IV p. 208) vraagt dringend om een nieuwe uitgebreidere bewerking.

Hierop volgde Drs J. Naarding, die uit naam van Mevr. Hulshoff-Lesturgeon aan het Museumbestuur een jeugdportret van ds A. L. Lesturgeon aanbood. Hij behandelde vervolgens „Het werk der Podagristen en het aandeel ieder hunner daarin, hun dialectstudie”.

In een boeiend en vaak geestig betoog toonde hij £ian, dat de 3 Podagristen hun reis door Zuid-Oost-Drente wel degelijk hebban gemaakt en dat zij de rest van de provincie misschien aan ds C. van Schaick te Dwingelo, J. van der Veen Azn en A. Steenbergen, beide te Hoogeveen wilden overlaten. Zij allen streden voor de cultureele verheffing van ons gewest.

Bij hun gemeenschappelijke arbeid nam van der Scheer het folkloristische, het archaeologische en het historische deel, benevens de beschrijving van Coevorden voor zijn rekening. Boom behandelde het onderwijs en de plaatsbeschrijving, terwijl aan ds Lesturgeon de passages over de medische verzorging en de drankbestrijding en ook de dialectfragmenten waren toevertrouwd. Ongetwijfeld had de laatste door zijn contact met de Groningsche hoogeschool en