en de voorvechters van bepaalde sectarische opvattingen in een bepaald gebied nog na eeuwen in het godsdienstig leven en < ype van een bepaalde streek worden nagegaan. Dit onderzoek staat echter voor ons land nog slechts aan het begin, een eerste verdienstelijke maar nog zeer onvolledige poging is het boek „Kerkewerk”, samengesteld door Prof. Berkelbach v. d. Sprenkel, N. Stufkens en H. C. Touw. Voor het verkrijgen van een juist beeld van het zeer gevarieerde en plaatselijk begrensde godsdienstig en kerkelijk leven, alleen maar van de Hervormde bevolking is echter reeds veel meer betrouwbaar materiaal noodig dan op het oogenblik ter beschikking staat. Een groot stuk vaderlandsche kerkgeschiedenis vooral der 19e eeuw zal door een degelijk en uitgebreid onderzoek moeten worden ontgonnen en opgebouwd. Voor de volkskunde in haar geheel zal dit echter ook voor de andere confessies en het sectewezen noodig zijn, want slechts spaarzaam en stuksgewijs is er op dit gebied een en ander onderzocht en beschreven.

Voor dit gebied der religieuze volkskunde geldt nu evenzeer als voor de algemeene dat „volk” hier in zijn uitgebreidste beteekenis moet worden genomen. Niet alleen de kultuurarme onderlaag toch bewaart de oude resten, maar ook de ontwikkelde en hoogere standen. Allerlei in wezen bijgeloovige en magische prac ijken en opvattingen op het gebied van geboorte, ziekte en dood, huwelijk en geslachtsleven bestaan nog min of meer in het verborgen voort in kringen waarvan men dat allerminst zou verwachten. De reeks „planeetkundigen en helderzienden” die dagelijks in de bladen adverteert, zoekt zijn klanten niet alleen of zelfs voornamelijk onder het volk, vulgus in populo, maar in alle sociale lagen der bevolking tot de hoogste toe. Juist in de kringen waar het geloof in eigenlijken zin verloren is neemt dit,,overgeloof” zooals onze vaderen zeiden, in sterke mate toe.

Zal de volkskunde zich als wetenschap een eigen plaats kunnen verwerven en handhaven, dan zal zij zich dus met het onderzoek, de beschrijving en verklaring van al deze verschijnselen in het geheele volk moeten bezighouden. Haar waarde en beteekenis ook voor dezen tijd ligt echter niet alleen of voornamelijk in dit verstandelijk kennen van het volk in zijn innerlijk voelen en denken en gelooven en de uitingen daarvan op alle levensgebieden, doch in het verstaan met het hart, met geduld en liefde van het hopen en vreezen, het lijden en de tranen, de vreugde en blijdschap, het geloovig verlangen en belijden, niet van het volk, maar van om NeJerlandsche volk van nu, wortelend in het grijs verleden, nu worstelend in moeite en nood, maar nog altijd vol belofte voor een rijke en gelukkige toekomst.