weergeeft. Zoo zijn de tallooze varianten te verklaren van een en hetzelfde sprookje of legende. De eeuwen door is het overgeleverd, voortverteld door grootmoeder aan kleinkind en door het kleinkind aan haar kinderen en ieder geslacht deed het in zijn eigen taal en woordenschat. Een verhaal of exempel werd schriftelijk bewaard, maar deze schriftvorm dook weer onder in het volk als vertelsel en misschien een eeuw later werd het opnieuw te boek gesteld in een versie die toen modern was, om opnieuw neer te zinken in de vertelselschat van het volk Zoo openbaart zich die „volksziel” telkens weer in woord, lied en vertelsel in de opvolgende geslachten. Onpersoonlijk, anoniem en toch voor vertellers en hoorders persoonlijk en direct.

Hier b.ijkt nu dat de definitie van Rivet de voorkeur verdient boven veel andere. ~Le folklore est I’étude de tout ce qui survit, dans une socié.é evolué, de coutumes, d’habitudes de vie, de traditions de croyances appartenant a un stade antérieur de civilisaticn”.

Al wat voortleeft, niet alleen mondeling en litterair, maar ook practisch. Allerlei kleine dingen in levensgewoonten, b.v.b. bij maal ijden, b-handeling van het graan en het brood, zijn oeroud. Maar die worden niet alleen gevonden onder het volk, op het platteland bij boeren en arb.iders, maar evenzeer in de even conservatieve aristocratische kringen, bij den landadel, die veel dichter bij het boerenvolk in levensopvatting staat dan de stadsburger. Maar ook bij de stadsburgeiij leven weer andere dingen voort, die nu eenmaal „b,hooren” maar die resten zijn van vroegere rechtsopvattingen, van dogmatische gebruiken en ceremonieele en ritueele overtuigingen en voorbij; modevormen. Allerlei arbaidsmethoden in b paalde oude baroepcn, b.v.b. handweverij, klompenmaken en houtdraaien, kuipeiij, pottenbakkeiij en kaarsen- en pijpenmaken, vormen evenzeer een deel van die ~survivals”, nooit beschreven of gecodificeerd, maar door doen en nadoen door geslachten voortgeplant, en vastgelegd in de traditie.

Tot voor kort was vooral het boeren- en tuindersbedrijf in zijn vormen en methoden zoo traditioneel, daardoor lang star en achterajk, maar levende erfenis van een vroegere bsschavingsperiode. Terecht is dan ook bij de metaalvordering het oude gereedschap en huiselijk gerief uit die vrotgere periode gespaard, het heeft groote cultureele en historische waarde. Daarom moet „volk” hier in zijn uitgebreidste beteekenis worden genomen en, wat ~voortleeft” ook in concreten zin als voortbrengsel van volkskunst of zelfs van het goede oude ambacht. Een ~stadium van beschaving” sluit toch het geheele leven in, het persoonlijk leven, het maatschappelijk en het godsdienstigzedelijk leven.

') Zie mijn „Een goede buur”, blz. in

5