primitieve volken worden daarmee tevens uitgesloten, evenals de op het oogenblik geldende in den laatsten lijd ontstane regels, zeden, gewoonten en geloof.

De meeste onderzoekers hebben zich echter aan deze definitie niet gestoord, want terwijl sommigen meenen dat folkloristische gegevens behooren tot een onherroepelijk voorbijgegaan verleden, dat door den voortgang der beschaving voorgoed veroordeeld is, geeft b. v.b. A. van Gennep toe, dat nog eiken dag folkloristische facta worden gevormd, zoodat wel degelijk ook het hedendaagsche volk in heel zijn handelen, denken en voelen, het voorwerp van de volkskunde vormt en niet alleen wat het uit een vroegere periode aan overleefsels b waard heeft.

Ook de bikende folklorist P. Syntyves (A. Nourry, i.l. lector aan de Ecole d’Anthropologie te Pary ) verklaart in zijn geschriften dat de folklore tegenwoordig zich niet alleen bezighoudt met de litteratuur van het volk, maar met „tous les innombrables ouvrages, sortis de ses mains”. Zij is ook de wetenschap „de la pensé j. qui inspire et dirige cette vie (populaire), de la culture malérielle et intellectuelle dans les classes populaires des pays civilisé..”, waarbij dus weer alles onder kan worden gebracht. Weliswaar zullen de meeste overb ijfsels van een vroegere cultuurperiode wel gevonden worden in de kringen van het volk vooral op het platteland en in geïsoleerde dorpen en stadjes, waardoor de beide definities elkaar naderen maar ook Saint yves zelf hield zich tij zijn onderzoekingen niet altijd aan zijn eigen definitie. A. van G,nnep b perkte deze nog nauwer tot de boeren en het landleven en wat daarvan voortbestaat in een industrieele en stedelijke omgeving ‘) maar rekent practisch bij de folklore ook tal van andere verschijnselen uit het volksleven, ook zulke die niet uit het verleden zijn overgenomen, maar in den tegenwoordigen ,ijd door het volk zijn geschapen. Hierbij doet zich nog een moeiijkheid voor; n.l. het verschil tusschen individueel werk en producten der collectiviteit. laatste zouden dan behooren tot de folklore,de eerste bijde eigenijke litteratuur, muziek en beeldende kunst. Niettemin wordt toch door deskundigen als Van Gennep erkend dat ook één persoon „volkskunst” kan scheppen, en noemt als voorbeeld de schildeiije i van Rousseau. De vraag komt op of het eigenijk ooit anders kan en of de scheppingen der b.faamde „volksziel” der Romantiek wel ooit hebben bestaan, dan als werk van één, zij het onbekenden enkeling. Ook wat gemeenschapsgoed is, en ahijd is geweest, ontvangt toch altijd zijn laatste vorm van één mensch, die het naar zijn waren aard en beteekenis in zijn gedachten en hart heeft opgenomen en het nu op zijn wijze

1) A. V. Gennep, Le Folklore, Paris 1924, p. 29; F. Saintyves, Apologie du Folklore Paris, E. Nourry zie lijst van zijn werken. Bulletin de la Soc. praehistorique Franqaise, Juin 1918.