af. Mït algemeene stemmen wordt besloten geen vrijstelling te verkenen van boerwerken op 65-jarigen leeffijd.” (1926). Er wordt een regeling gemaakt op het leemgraven in de leemkuilen ‘). Een ieder, die gegraven heeft, moet de door hem gemaakte gaten weer opvullen. Doet hij dit niet, dan verbeurt hij een boete van ƒ I.—. Niet-markegenooten mogen niet dan met speciale toestemming en tegen betaling leem graven.

Nadat reeds in de markevergadering van 1875 werd besloten vóór de jachttijd van 1876 een vergadering te houden over de verhuring van het jachtveld, is er sindsdien geen sprake meer van verhuren van het veld. Eerst in 1891 duikt dit agendapunt weer op, om dan jaarlijks terug te keeren. Met uitzondering van de jaren 1897 tot 1900 toen permissie-biljetten werden uitgegeven, werd het veld steeds publiek verhuurd.

In 1885 besluit de markevergadering aan de drie volmachten een bezoldiging toe te kennen. Sindsdien krijgen zij gezamenlijk ƒ 10.— voor de aan de markezaken besteede moeite. Wellicht is dit één der redenen, dat het archief hier beter in orde is dan elders.

De marke van Aaiden.

De marke van Aaiden wordt begrensd door de marke van Meppen, de gemeente Westerbork, de marken van Wezup, Zweeloo en Benneveld en de gemeente Oosterhesselen. De finale scheiding vond plaats bij akte van 17 December 1867 *). Bij de invoering van het kadaster werden ruim 700 bunder ten name van de markegenooten gesteld.

Bij de werkzaamheden der markevergadering en der volmachten behoef ik hier, na al hetgeen hierboven reeds werd gezegd, niet weer opnieuw stil te staan. Ik vermeld slechts, dat in de jaren tusschen 1890 en 1900 ook hier veel belangstelling voor de aanvulling der beplantingen te constateeren valt. Telkens is sprake van de aanplant van eiken, populieren en dennen.

Op de markevergadering van 1889 komt als agendapunt aan de orde de aanleg van wegen op de esschen. Het is van belang hierbij even nader stil te staan. Het was n.l. steeds een kenmerk geweest van de esschen, dat zij niet door wegen werden doorsneden, maar één, in perceelen verdeelde oppervlakte cultuurland vormden. Hoewel de akkers ieder voor zich individueel eigendom der dorpelingen waren, had het werken op de esch toch steeds een element van gemeenschappelijkheid in zich gedragen. Zoo mochten b.v. de oogstwerkzaamheden eerst beginnen, nadat het sein hiertoe door den „hoornboer" door blazen op de boerboom was gegeven. Was dit geschied, dan trokken tegelijkeriijd allen er op uit om met het maaien te beginnen.

Het leem was zeer in trek als specie voor de leeraen dorschvloeren.

Hypotheekregister CCCXVII, no. 25.