Deze akte vangt aan: „Op heden den 3 Junij 1865 des voormiddags om 10 ure zijn tengevolge oproeping volgens gewoonte en advertentie in de Provinciale Drentsche en Asser Courant van den 30 Msi j.l. de marktgenooten van Benneveld bijeengekomen ten huize van Albert Spiekman te Benneveld tot het houden van eene marktvergadering tot het opmaken der acte van scheiding en verdeeling hunner markte.” De oppervlakte der te verdeelen gronden bedroeg ruim 405 bunder.

De akte geeft allereerst een omschrijving van alle deelgenooten, beschrijft vervolgens de kaart, waarop de nieuw geformeerde perceelen voorkomen en geeft dan een aantal „bepalingen”. Deze betreffen de marktewegen, de overwegen, de waterlossingen, de pompen dit zijn de duikers —, de ~afvrediging” dit is de terreinafscheiding en de gemeenschappelijke beweiding, de gronden enkele bunders die buiten de verdeeling gelaten zijn, de boekweitveenen en tenslotte de positie der volmachten. Dan volgt tot slot een overzicht van de perceelen, die aan de respectievelijke deelgenooten zijn toegescheiden. De waarde van de in deze scheiding begrepen gronden wordt in de akte op / 26.400.— geschat, dus door elkaar op ongeveer ƒ 65.— de bunder.

Wat de beweiding der in de scheiding begrepen gronden betreft, hieromtrent bepaalt de akte van scheiding: ~Alle in deze scheiding begrepene gronden blijven als van ouds bestemd tot onderling gebruik tot gemeenschappelijke beweiding met schapen pro rato ieders oppervlakte. ledere eigenaar mag in het vervolg zijne gronden alle of gedeeltelijk aan die gemeene beweiding onttrekken door dezelve af te vredigen. Alle gronden, die worden ontgonnen zijn bezwaard met de erfdienstbaarheid van afvrediging langs de wegen.” Hier wordt dus duidelijk, hoe men zich de beweiding dacht: naar rato van zijn bezit aan woeste gronden mag een ieder een aantal schapen met de gemeene kudde meezenden. Hieraan hield men zich zeker niet al te stipt.

De markegenooten bedingen voorts ten behoeve van de marke uit: „het recht om het uitgebakende veen te doen bïboekweiten, van af heden (1865) tot en met het jaar 1871, en alle voordeelen, daarvan afkomende te genieten.”

Belangrijk is ook hetgeen in de akte wordt opgemerkt omtrent de volmachten. Onder het opschrift „Van de volmagten der markte” zegt de akte: „Hel beheer van alles wat nog tot de gemeenschap der markte blijft behooren wordt voor het vervolg opgedragen aan drie volmagten, die daartoe over de gelden der markte en over den opbrengst van alle eigendommen, die tot de markte blijven behooren, kunnen beschikken tot uitvoering van de ten laste der markte verblevene werken en ’t geen verder in ’t belang der markte noodig is. Deze volmagten zullen voor het eerst worden gekozen, nadat de commissie voor de verdeeling der markte haar werkzaamheden als geëindigd beschouwt en dit aan de marktgenooten kenbaar maakt. Zij worden voor den