anderen te profiteeren. Maar dit gedongen der eigenaren ging niet verder dan in hun „marktbesluit” was omschreven. Wilde iemand zich niet aan de algemeene regels storen, goed, dat moest hij weten, maar dan kon hij ook niet langer aanspraak maken op de tegemoetkomendheid der andere eigenaren. Zonder meer werd hem in dat geval verboden zijn schapen op de perceelen der anderen te laten weiden. Wilde hij zijn eigen heideperceelen als schapenweide gebruiken, dan kon hem dit uiteraard niet worden maar wel moest hij, op grond van de op zich genomen verplichting bij het marktbesluit, voor een voldoende afscheiding zorg dragen, zulks onder goedkeuring der volmachten. Onrechtmatig bij de gemeene kudde aangetroffen schapen werden ingepikt, in de schutstal opgeborgen, en eerst tegen betaling van het verschuldigde opbergloon weer aan den recht matigen eigenaar teruggegeven.

Vroeger was de hoeveelheid plaggen, brandzoden en turf die iedere geerfde en zijn meiers in de gemeene marke mocht steken en het aantal schapen, dat hij mocht voegen bij de gemeene kudde, afhankelijk geweest van den omvang van het waardeelb zit. Per waardeel mocht men een bepaalde hoeveelheid plaggen steken, een b:paald aantal schapen weiden. Thans kon ieder op zijn eigen grond naar believen plaggen en zoden steken. Omtrent het aantal schapen, dat elkeen na de markescheiding met den sch per mocht meegeven, vond ik voor Wczup geen enkel voorschrift. Vermoedclijk zijn de oude voorschriften in het ongereede geraakt, terwijl later aan dergeiijke voorschriften niet langer behoefte bestond, omdat toen de dorpsgenooten tezamen minder schapen hielden, dan waarvoor weidemogelijkheid bestond. Had omstreeks 1924 nog een kudde van 390 schapen, thans heeft het geen kudde meer. Er zijn nog slechts enkele los in de weide loopende schapen.

In de marke van Zweeloo mocht ieder, die in de marke gcwaardeeld was ten tijde van de markescheiding per bunder twee schapen houden. In dien tijd, dus omstreeks 1865, bestond de kudde van Zweeloo nog uit ruim 1250 schapen. Per schaap b.taalde toen een ieder twee cent per jaar ten b hoeve van de scheper. Dit komt neer op een b-looning in geld van rond ƒ 25.—. Daarnaast genoot de scheper echter nog een deel van zijn loon in natura. Hij placht zijn kost achtereenvolgens bij toerbeurt bij de verschillende boeren op te halen; hij had recht op een zekere hoeveelheid schapcnmest voor zijn akkers enz. Naargelang de algemeene verhoudingen zich wijzigden en de kudde slonk, steeg geleidelijk het loon, dat de scheper per schaap ontving. Zoo verdiende in 1924 de scheper te Wezup ƒ 0.40 per schaap.

M -t het verdwijnen der heide en de geringere b .hoefte aan schapenmest tengevolge van het veldwinnen van de kunstmest verdwenen ook zoo zoetjesaan de schapen uit het Drentsche landschap. Thans is een schaapskudde in het oude landschap een zeldzaam verschijnsel geworden en dat