en velden goed kunnen afwateren en dat er geen stoepen of opstoppingen in de waterleidingen worden aangetroffen, zóó nodig de wegen als andersints te verhuren, de huurpenningen van een en ander te ontvangen en daarvan eens in het jaar aan ons rekening te doen en eindelijk alle onze belangen zoo in als buiten regten waar te nemen, de uitschotten door de volmagten te doen, zal hun gerestitueerd worden.

En verbinden wij ons over en weder al het bovenstaande te zullen nakomen.

B. Hegen Wzn.

R. Hegen Jzn.

J. Nijwening

W. Banting

H. Perkaan

W. Perkaan

A. Nijenhuis

H. Htkhuis

H. Westeraling

E. Buis

R. Oldenhuizing

Ook hier zien we dus weer de vaststelling „als algemeene regel" van voorschriften, die bedoeld zijn in ruimer kring te werken, dan alleen tegenover de onderteekenaren, ~marktgenooten van Wezup, tevens eigenaren van vaste goederen aldaar”. Beteekent de vaststelling van deze algemeene regel nu, dat de markegenooten zich hier een bevoegdheid aanmatigden, welke zij in feite niet bezaten? Het lijkt op het eerste gezicht wel zoo. Ik kom op deze kwestie bij de behandeling van de marke van Benneveld nader terug. Hier volgt nog slechts een algemeene toelichting op het Wezuper marke-besluit.

De gezamenlijke eigenaren der vroegere gemeene gronden verbonden zich over en weer tot het volgen van een bepaalde gedragslijn, een gedragslijn, die bestemd was om tegenover lederen grondgebruiker te gelden, of hij eigenaar was of niet. Dit laatste moet men zich zoo denken, dat de contracteerende markegenooten-grondeigenaren zich bij hun overeenkomst als het ware stilzwijgend verbonden om, voor het geval zij hun gronden aan derden verpachten, uitdrukkelijk aan deze pachters de verplichtingen over te dragen, welke zij zelf op grond van hun overeenkomst op zich namen. In dezen gedachtengang zou de overdracht van plichten door den markegenoot aan zijn meier een onderdeel moeten vormen van het tusschen beiden aan te gane pachtcontract, waarbij men zich in een streek, waar alle pachtcontracten mondeling plachten te worden aangegaan, niet eens behoeft voor te stellen, dat de pachter uitdrukke ijk op het bestaan van deze verplichtingen moest worden gewezen. Ook stilzwijgend maakte de verplichting tot het nakomen van de hierboven geschetste gedragslijn als voortvloeiend uit het plaatselijk gebruik zonder meer deel uit van elk pachtcontract dat werd aangegaan.

Op deze wijze laat zich dus een burgerrechtelijke rechtsband construeeren,