werd hierboven reeds op gewezen, hoe het waardeelbezit zich in den loop der eeuwen van een aan een bepaald erf gebonden recht tot een persoonlijk recht ontwikkeld had, en hoe dit er toe had geleid, dat de eene familie soms over meer dan één, de andere over slechts een onderdeel van een waardeel kon beschikken. Tengevolge van de vererving en anderszins, waren de breuken, waarmee het waardeelbezit werd aangegeven, geslacht na geslacht ingewikkelder geworden. Zoo kwam het soms voor, dat het waardeelbezit werd uitgedrukt met behulp van een breuk, waarvan de noemer in de vier cijfers liep. Dit verschijnsel, gevoegd bij de veelal zeer gebrekkige en onvolledige administratie, welke de markebesturen er op nahielden, leidde er toe, dat dikwijls meer dan Salomo’s wijsheid noodig was om de rijzende verdeelingsproblemen tot ieders tevredenheid op te lossen.

Vele gordiaansche knoopen zullen toentertijd zijn doorgehakt, maar tenslotte kreeg dan de eigenlijke verdeeling haar beslag. De gemeene gronden werden door den landmeter opgemeten en een plan van verdeeling werd gemaakt. Het systeem, dat aan deze verdeelingsplannen ten grondslag ligt, was meer gericht op toedeeling naar billijkheid, dan op het scheppen van nieuwe cultuurmogelijkheden. De gerechtigden kregen een brok hier en een brok daar; een streepje turfveen, een strookje bosch, een hoekje „onland”, een stuk zandverstuiving, een perceel goede, minder goede en slechte heide. Met de vraag of een bepaald perceel, zooals dit werd toegewezen, na ontginning wel behoorlijk te bewerken was, werd praktisch geen rekening gehouden. Veel te lange en daarbij tevens te smalle strooken wisselden af met soms zeer zonderling gevormde, hoekige perceelen. Wel werd een wegennet ontworpen, maar de ligging der nieuwe perceelen ten opzichte van een weg, wanneer zij al aan een weg gelegen waren, liet dikwijls alles te wenschen over. Tenslotte werd er met den aanleg van waterloopen met een behoorlijke capaciteit, die een bshoorlijke ontwatering van het terrein zouden kunnen waarborgen, onvoldoende rekening gehouden, zoodat het met de ontwateringsmogelijkheden en daarmee met den waterstaatkundigen toestand van het veld dikwijls allertreurigst gesteld bleef. Zoo zijn dikwijls zeer ondoelmatige en versnipperde verdeelingsplannen tot stand gekomen. En slechts met behulp van een ruilverkaveling kan in deze gevallen een nieuwe, beter aan redelijke cultuurtechnische eischen beantwoordende situatie worden geschapen.

Zooals gezegd werd in het kader van een markescheiding ook een wegenplan opgemaakt. Deze wegen en de enkele waterloopen werden meestal niet zooals bij een ruilverkaveling dwingend is voorgeschreven toegewezen aan een pubiiekrechtelijk lichaam —de gemeente zou hiervoor het meest in aanmerking zijn gekomen, daar het waterschap toenmaals nog een onb~kende figuur in het Drentsche leven was maar zij werden, met enkele andere over-