hoe op dat moment de publiekrechtelijke functie van de marke was geregeld, en tevens, dat er toenter ijd reeds bezwaren tegen de aloude markenorganisatie werden geopperd. Ook in Drenthe openbaarde zich de geest des üjds, die der Verlichiing. Ook het verzamelwerk De Tegenwoordige Staat van met zijn vele deelen, die ieder een beschrijving geven van een andere streek der wereld, en met zijn encyclopaedischen opzet, is er een symptoom van. De ontwikkeling, beter ware het in dit verband te spreken van de ontbinding der markeorganisatie, gaat stapsgewijs verder.

Het jaar 1798 is ook voor de marke een veelbeteekenend jaar. De staatsregeling, die dan tot stand komt, heft, stilzwijgend, het aan het Landrecht (dat zijn gelding verliest) ontleende publifkrechtelijk gezag der marken op. Door het wegvallen van de publiekrechtelijke bevoegdheden komt de markeorganisatie plotseling op losse schroeven te staan. Wel zal voor het vervolg de gemeente de verordenende bevoegdheden kunnen overnemen, maar aan de markeorganisatie zelve, als autonome landbouw-bïdrijfsorganisatie, ontvalt een integreerend bestanddeel. Zij heeft dan reeds voor een belangrijk deel haar eigenlijke reden van bestaan verloren. In plaats van een autonoom orgaan is gebleven: een complex gronden ten aanzien waarvan gemeenschappelijke eigendom bestaat. Van publiekrechtelijk is de positie van de marke burgerrechtelijk geworden: de markeorganisatie is uit dit oogpunt bezien niet meer dan een wat vreemde vorm van gemeenschapp .lijke eigendom. Het wegvallen van demogelijkheid om een eventueelen onwillige terfwiMgewdentotdusvergemeenschappelijk gevolgden weg ook verder mede te bewandelen, beteekent den nekslag voor de marke-organlsatie. Immers voor avontuurlijke en met het oude niet langer tevreden geesten wordt de mogelijkheid geopend ongestraft zijpaden in te slaan en een eigen weg te kiezen. In het algemeen landbouwbelang kan dit een voordeel zijn; voor het voortbestaan der marken was het fnuikend.

Het spreekt dan ook vanzelf, dat de na het inwerkingtreden van de Staatsregeling van 1798 ontstane toestand, nadere voorzieningen op het gebied van het markewezen noodig maakte. Het was onder het b;wind van Koning Lodewijk Napoleon, die over het algemeen veel voor landbouwaangelegenheden voelde, dat een volledige wettelijke regeling voor de markegenootschappen tot stand kwam. In de wetten van 1809 en 1810 werd het beginsel erkend, dat ieder mede-eigenaar te allen tijde de verdeeling der gemeene marke kon vorderen. Verder zouden ook voor het vervolg evenals voorheen de besluiten der markegenooten bij meerderheid van stemmen worden genomen. Het was de b;doeling van Lodewijk Napoleon, dat door deze wettelijke maatregel de ontginning zou worden bevorderd het Continentale Stelsel n.l. maakte uitbreiding van de landbouwproductie toentertijd dringend gewenscht.