Zij golden evenzeer voor de andere dorpelingen, in het bijzonder voor de meiers en de keuters, voor zoover zij in den landbouw werkzaam waren.

In bovenomschreven zin had de markeorganisatie in Drenthe zich in den loop der eeuwen ontwikkeld. Een beeld van den toestand, zooals die op het eind der 18de eeuw bestond, vinden we weergegeven in den Tegenwoordigen Staat van Drenthe. Hier heet het i): „Men onderscheidt de marken in gemeene ol ongescheiden en in gescheiden marken (De bouwlanden waren toen reeds lang niet gemeen meer en in den loop der jaren waren hier en daar oorspronkelijk tot de gemeene marke behoorende compk xen grond gecultiveerd en woest onder de in de marke g’waardeelden verdeela.). In beiden ligt hier de grond ter verschiijving ten Landdage: doch de beschikking over de gemene gronden komt alleen toe aan de eigenaren der ongescheiden Marken, waarin dezelven gelegen zijn; die, naar gelang zij daar aandeel aan hebben, gezegd worden in de Marke gewaardeeld te zijn: terwijl een vol deel in dezelve eene Ware genoemd wordt. Deze gewaardeelden berigten (d.w.z. berechten, hebben rechtsmacht over) dus alleen de gemene Marke, maken daarover wilkeuren, met bijvoeging van de nodige boeten tegen de overtreedinge, en regelen voorts, in alles, het gebruik derzelve: waarin de minsten de meesten moeten volgen (d.w.z. er wordt besloten bij meerderheid van stemmen); zonder dat iemand regt heeft om zijn aandeel ’er af te scheiden: tenzij hij of alleen, of met anderen vereenigd, twee volle Waren in dezelfde Marke konde uitmaken. Want, in dit geval wordt hem regt van scheidinge, bij de wet, toegestaan. De Boeten en Breuken, bij Buurwilkeur gesteld, worden door de Markgenoten zelven, zonder bijatand van ’t Gerigte, ingevorderd, en de onwilligen door eene eigenregtige pandneming, ter voldoening van dezelven genoodzaakt. Doch deze, daarin niet willende berusten, zijn gehouden hunne zaak voor den gewonen Regt bank te brengen, waar voor ook moeten afgedaan worden alle verschillen over den eigendom of het bezitregt in de gemene Marken, zonder dat de Markgenoten hierin iets te zeggen hebben. Deze inrigting, hoewel op zig zelve beschouwd niet geheel van nuttigheid ontbloot, en wegens de gesteldheid van dit Landschap, hier ten eene maal noodzakelijk, brengt egter tevens, als een schadelijk gevolg met zig, dat de velden hier niet overal, tot hun voordeligst gebruik, aangelegd worden, nog ook ter verbetering van den grond, alles gedaan wordt, wat anders bij eene geregelde verdeling van denzelven, wel zou kunnen geschieden, ’t Welk de Staten van dit Landschap wel eens bewogen heeft, om, daar tegen, van hun Overeigendoms-regt gebruik te maken; gelijk wij, daarvan, straks een voorbeeld ontmoeten zullen.”

Tot zoover de Tegenwoordige Staat van Drenthe. Men ziet mt dit citaat.

1) Blz. i 8 e.'