Daarbij kwam tevens een bepaalde verdeeling van de terreinen, waar elk der partijen mocht visschen tot stand, tusschen „Abt Henryc toe Dinglinghen ende synen ghemenen Convente, van der eenre syde en Reynolde en Roeleff van den doestere ghebruedere, van der ander syde”.

Toch had in ’t algemeen de kerk geen voorrechten boven andere waardeelbezitters: ~Ende want de Kerc-here van Beylen toende brieven van waerdeel in Hycker marcke, soe mach de Kerc-here visschen mit synen huesgesinne, nae beloop synes waerdeels, als een ander buer”, luidde een oordeel in 1478 te Rolde gegeven. Het gold hier waarschijnlijk de vischvangst in het Hijkermeer.

Op 15 Juni 1481 stelde Johan Stelling, ambtman van Coevorden en van het land van Drente, vast, dat hij als overman met de dadingslieden Wolther van Overhaege, commandeur te Bunne, Gheert Lewe, Roeloff Mepsche en Otto Baijons, in het geschil tusschen de buren van Peize en die van Roden en Roderwolde over het vischrecht in het Peizerdiep, bepaald heeft: dat beide partij ,n het diep gelijkelijk zullen bevisschen naar oude gewoonte, dat ~die van Voxwolde” mogen visschen van het ~suedereynde tot der Broekshorne”, alles tot het midden van het diep en door iedere buurschap aan zijn kant met gelijke touwen, terwijl de partijen beloofden, zich aan deze uitspraak te zullen houden, op een boete van 100 Fransche schilden.

In Roden werd in 1492 door een willekeur bepaald, dat de keuters niet mochten visschen, later in 1495 werd bij een willekeur afzonderlijk vastgesteld, „de koeters mogen visschen gelyck ander buiyren”

De hierboven vermelde bepalingen aangaande de visscherij in Drente, zijn voldoende om te doen zien, dat de kerk en haar waardigheidsbekleders tot de voornaamste belanghebbende partijen behoorden, die echter geen voorrechten bezaten, en dat plaatselijke regelingen door boerwillekeuren werden getroffen.

De buren van Beilen stelden in 1542 bij willekeur vast, hoe zij zouden ~hoer markte bedryvn, weyden, plaggen en vysschen”. Wie in overtreding was, ~sold den heeren vervallen wesen in XV marck”.

Op goorspraak van 9 Maart 1577 bepaalden zij:

~De buren en koters tho Beylen sullen sich eenen ider by ede purgeren, niet tegen buirwillekoer mit visschen, zwine tho holden oft andres gedaen tho hebben, oft in de pene in de willekoer begrepen, vellich syn”.

Ook na 1500 kwamen er nog voortdurend geschillen over het vischrecht in het Peizerdiep voor. Zoo was men het in 1556 en in 1563 niet eens over het aantal en de plaats der „aalstallen”, in 1565 was er twist over het alleenrecht