nl. uit 1563 dateert de oudste bekende verordening op de (lage) jacht in Drente, die ook voor Oveiijssel gold.

De Wal kende wel het bestaan, maar niet de inhoud van dit, desüjds (1842) niet meer aanwezige stuk, dat evenmin door Magnin enDumbarkon worden opge:poord, maar later in het archief van Kampen werd teruggevonden. Pelinck “’) publiceerde de origineele inhoud en voegde daaraan de opmerking toe:

„Het is het eenige stuk, waardoor bewezen kan worden, dat de Eigenerfden in Drenthe ook voor de vestiging der Republiek, reeds onder de oude landsheeren, in het bezit van jachlbevoegdheid waren”.

Artikel 1 van dit reglement luidt: ~Dat niemant, van wat conditie, qualiteit of wie hij sij, eenich loepende wiltbraet, groff off klein, sal moegen vangen mett offte in gaeren, netten, panden, stricken, stappen, kuilen, in offt met eenige andere instrumenten, schieten ofte doen schieten met boegen offt bussen”.

Hier dus een omschrijving van het verboden jachtbedrijf. „Bogen en bussen” mochen echter wel op vliegend wild worden gebruikt. Artikel 2 luidt: ~Dan sollen die ingesetenen van Overissel en Drente, die van oldes daertoe gerechtiget syn, met honden unde winden alle loepende wiltbraet nae older gewoente moegen jaegen ende vangen, insgelycken velthoenderen, curhoenderen, unde alle vliegende wiltbraet vangen und schieten”.

Hier dus een aanduiding van de geoorloofde jachtwijzen; loopend wild mocht met honden gevangen worden, patrijzen, korhoenders en ander vliegend wild, mocht bovendien geschoten worden. Het was dus verboden hazen te schieten, een verbod dat nog tot 1791 van kracht was.

In artikel 3 wordt aan de „buiren” niet alleen de jacht op grof wild, maar ook die op patrijzen en korhoenders ontzegd fazanten komen pas na 1900 in Drente voor —, door de beperking:

„Behalve nochtans dat die Buiren reen off aender groff wiltbraet, noch ook eenige velthoenderen off kurhoenderen sullen moegen vangen off schieten in eenigen wyse”.

Zij mochten dus slechts jagen op „haesen, konijnen, craenen, swaenen, reygers” en op ganzen, snippen, eenden, kwartels en pluvieren, hetgeen alles in die dagen als wild beschouwd werd.

Dat reeds vóór 1563 maatregelen inzake de jachtbeoefening hier de inwoners gewend als zij waren aan eigen wetten en beschikkingen ontstemden, kan misschien blijken uit het feit, dat in 1560 over geheel Drente hagelspraken zijn gehouden ter bespreking van eenige punten van het jachtrecht.

Na de afzwering van Philips II hernamen de Drenten de jacht op patrijzen