convent Adewerd, die in het Noordenveld in verboden lijd op reigers joeg.

Uit de bisschoppelijke periode kunnen we tenslotte nog noemen een oorkonde van 1405 ’*), welke aijdelings met de jacht nl. met die op waterwild —• in verband staat. In een acte opgemaakt in dat jaar verklaren n.l. „Herman Polleman ende Seymon Polleman, ghebrodere, en maken kundich alle luden myt desen openen brieve”, dat zij, „verkoft hebben ende verkopen den edelen Hoghen eerwerdigen heem, Frederke van Blanckenhem, bisschep ’t Utrecht, unzen lieven ghenedighen heeren, to behoef des stichtes van Utrecht, dat zwanenvlott in den lande van Drenthen, alzo als unze oldern voere ende wy natiids die ghehad hebben.

Ende van deze zwanenvlote end zevenden penninghen hebben wy den stock van gheleghet voor den bure van Rolde ende voer de buren van Nortlaren”.

Het houden van zwanen, het vangen en dooden van deze dieren in Drente, was dus zonder toestemming van den bisschop verboden. In later eeuwen hooren we van een dergelijk zwanenrecht in Drente niets meer. Ons gewest vormt hierin een tegenstelling tot Groningen, waar nog in de 19-de eeuw bepaalde „borgen” dit zwanenrecht bezaten.

Belangiijk voor de, bijna vijf eeuwen lange, bisschoppelijke periode in Drente, zijn het landrecht van bisschop Frederik van Blankenheim (1412), dat van Buddinge en Haakswolde (1428) geldende voor het latere Ruinen en dat van bisschop Rudolf van Diepholt (1447).

Zij bevatten echter geen bepalingen over de jacht, terwijl afzonderlijke reglementen, waaruit zou blijken dat bijzondere standen in het olde Landschap jacht privileges hadden, uit dien lijd behalve dan de genoemde giftbrief van 944 evenmin bekend zijn.

5. De Drentsche jacht in de periode 1522—1581. Het eerste jachtreglement voor Drente en Overijssel van 1563.

In 1522 heeft Karei van Gelre met wapengeweld Drente en Coevorden aan de bisschoppen ontnomen en de Drenten die in de jarenlange strijd steeds de zijde van de laatste hadden gekozen door brandschatting en plundering onderworpen. Toen hij in 1536 door Karei V werd verslagen en opgevolgd, handhaafde de laatste de Drenten in hun privilegiën. Dit deed daarna eveneens Philips 11, die door zijn stadhouder Joan van Ligne, hertog van Aremberg, in 1550 de Drentsche rechten liet bevestigen. Toen Philips in 1559 naar Spanje vertrok kwam Aremberg onder de bevelen van Margaretha van Parma. Uit die tijd vlak voor het begin van de tachtigjarige oorlog