perioden heerschte hier een arctisch-alpine toendravegetatie, op permanent bevroren ondergrond.

In de zoo goed als boomlooze vlakte trachtten mammoeth, neushoorn, reuzenhert en rendier hun voedsel onder de sneeuw weg te halen, terwijl poolvos, sneeuwhoen, sneeuwhaas en lemming mede de jachtobjecten der palaeolithische horden vormden.

Overblijfselen van genoemde dieren werden o.a. gevonden bij het graven van het Twenthe-Rijn-kanaal, mammoethkiezen werden opgegraven bij Erm, Dedemsvaart en Oudemolen. Een door den mensch bewerkt stuk van een rendiergewei kwam te voorschijn bij Steenwijk.

Toen de, in de loop van duizenden jaren voortschrijdende, klimaatsverbetering de gletscherrand steeds verder naar het Noorden terugdreef en de ondergrond niet meer permanent bevroren was waardoor berk en grove den zich hier konden vestigen traden ook andere diersoorten op den voorgrond. Reuzenhert en rendier moesten plaats maken voor eland en edelhert, ook bizons, oerossen, vossen en wilde,4)aarden zwierven hier rond. Talrijke geweien van herten en hoornen van runderachtigen werden opgegraven bij het maken van het kanaal Buinen-Schoonoord. De mensch hetzij hij hier was gebleven, hetzij hij zich hier opnieuw vestigde was genoodzaakt, zich aan te passen bij de veranderde flora en fauna, wilde hij zich en zijn geslacht kunnen handhaven.

Pijlpunten, harpoeninzetten bestaande uit driehoekige of trapezoidale vuursteentjes ■ , vischhaken, boortjes, mesjes, schrapers, alle van vuursteen, zorgvuldig gemaakt en geretoucheerd d.w.z. door afslaan van fijne stukjes aan een zijde aan de randen bewerkt —, werden op tal van plaatsen in Drente, vooral in zandverstuivingen bij veenpiassen, aangetroffen. (Zie fig. 1.)

Zoo kunnen we ons althans eenigszins een beeld vormen uit het leven en de strijd om het bestaan van deze trekkende Drentsche jagershorden, duizenden jaren geleden. Wie geheel hun levensomstandigheden wil leeren kennen, leze het boeiende jongensboek geschreven door Westerbeek van Eerten, getiteld „De IJsmuur”

Ook in de volgende perioden de jongere steenüjd, de bronstijd en de ijzertijd bleven jacht en visscherij een zeer voorname plaats innemen, zooals de schoolboekjes ons reeds leerden. Talrijk zijn in Drente de neolithische vondsten van zuiver geometrische pijlspitsen en prachtig geslepen bijlen van vuursteen, terwijl de ringvormige, uit klei gebakken, netverzwaringen wijzen op de vischvangst, welke de nu aan vaste woonplaatsen gebonden bevolking uitoefende.

De talrijke opgravingen uit deze periode, door Prof. dr A. E. van Giffen in Drente verricht, zijn te bekend, om daarop nog afzonderlijk de aandacht