Honderd eeuwen jacht en visscherij en tien eeuwen jachtrecht in Drente

door Dr R. D. Mulder

I.

„Ei, ei ei, ei hoe prettig is zoo’n jagerij, zoo'n ja – ja – jagerij

al op die DrerUsche hei."

1. Inleiding.

Toen het in 1942 juist een eeuw geleden was dat Mr J. de Wal zijn „Proeve eener geschiedenis van het jagtwezen in Drenthe” in het licht gaf»), vormde dit aanleiding om de ontwikkeling van de jacht in Drente nogmaals te bestudeeren en te trachten, die uitvoerige verhandeling met enkele nieuwe gegevens aan te vullen.

Daar nu in 1944 het feit herdacht kan worden, dat duizend jaar tevoren het recht van foreest in Drente door koning Otto I aan bisschop Balderik van Utrecht zijn vroegere leermeester werd geschonken, de oudste bewaarde oorkonde, waarin Drente als afzonderlijk gebied wordt genoemd was er des te meer reden, de ontwikkeling van het jachtwezen in deze tien eeuwen nog eens uitvoerig na te gaan en daarbij tevens de visscherij, en beide ook in de voorafgaande periode te beschouwen.

Zoo wordt dan in het volgende getracht een beeld te geven van de Drentsche toestanden op jachtgebied in de loop der eeuwen en die telkens te vergelijken met zulke in andere gewesten.

Als bronnen voor een algemeen overzicht werden daarbij gebruikt de studies van Verster van Wulvenhorst Frederiks ®), en Kosters *), terwijl voor de beschrijving van de toestanden in de afzonderlijke provincies in aanmerking kwamen, de publicaties van Cremers ®), van Dumbar *), van Jansen*) en van Smit *), respectievelijk voor Groningen, Overijssel, Friesland en Noord- Brabant.

Voor de beschrijving van de plaatselijke toestanden op jachtgebied in Drente, in de 2de helft der 19de eeuw, werd een dankbaar gebruik gemaakt, van inlichtingen, door diverse personen welwillend verstrekt en van de bibliotheek Oldenhuis Gratama in het Rijksarchief in Drente ®) en die van het Prov. Museum van Oudheden in Drente, beide te Assen.

De literatuur is aan het slot samengevat.