tegenstelling tot het verslag over de drie onmiddellijk daaraan voorafgaande jaren, waarin het legaat Ter Haar en de collecties Voerman en Luinge, voor het Museum van zoo groote beteekenis, voor vermelding in aanmerking mochten komen.

Het Dagelijksch Bestuur vergaderde in het jaar 1941 vier malen. De Jaarvergadering onzer Commissie vond plaats op 24 Mei en werd ditmaal der goede gewoonte getrouw wederom gevolgd door een lezing, welke voor het publiek toegankelijk was gesteld. Ditmaal was het Mevrouw G. E. G. van Giffen-Duyvis te Groningen, die Mn onze uitnoodiging daartoe gevolg had gegeven door ons als gids voor te gaan in ~Mexico, het land der pyramiden en tempelsteden”. Hare door alle aanwezigen met veel aandacht gevolgde voordracht werd nader toegelicht met de vertooning van een groot aantal lichtbeelden. Brak eenerzijds het onderwerp van deze lezing reeds met de traditie, om op de Jaarvergadering in het bijzonder over Drenthsche geschiedenis en oudheidkunde meer licht te verspreiden, aan den anderen kant werd thans, eveneens voor de eerste maal, een proef genomen met de poging om voor het openbare gedeelte van onze Jaarvergadering in ruimeren kring belangstelling te wekken. Een woord van dank aan de Heeren Rector van het Gymnasium en Directeur der Rijks Hoogere Burgerschool te Assen voor de door hen in dezen betoonde medewerking zij hier op zijn plaats.

Onze instelling werd in 1941 door 56 begunstigers gesteund, terwijl een aantal van 2428 bezoekers den weg naar het Museum wisten te vinden. Tot deze laatsten behoorden ook leerlingen van het Opleidingskamp van den Opbouwdienst te Hooghalen.

In het afgeloopen jaar stelde onze Conservator de volgende beide onderzoekingen in voor rekening van het Provinciaal Museum:

Mei Drouwen, Gem. Borger: Urnenveld; Juni Anloo, Gem. Anloo: Drieperiodenheuvel.

De vondsten, welke daarbij aan het daglicht werden gebracht, vonden een plaats in het Museum.

De Rijks-archivaris in Drenthe schonk aan onze verzameling prenten een tweetal exemplaren, welke op de gemeente Meppel betrekking hadden.

Van de zijde van de Kerkvoogdij der Ned. Herv. Gemeente te Anloo bereikte ons het verzoek om een der oude Romaansche doopvonten uit het Museum aan deze Kerk in bruikleen af te staan. Hoewel ook voor onze Commissie het denkbeeld zijn bekoring had om in het oudste Kerkgebouw van Drenthe, welks restauratie eerlang de voltooiing nadert, aan het doopvont wederom een plaats in den eeredienst te bezorgen, warm bepleit als dit werd door den huidigen predikant als aanhanger van de Liturgische Beweging, hebben wij tenslotte na ernstig beraad gemeend geen vrijheid te kunnen vinden om tot inwilliging van het