buik met franjeachtig afhangende, onderling gelijke steekgroeflijntjes daar beneden. Kleur lichtbruin en plekkerig grijs. Oppervlak mat. Grondmassa als voren.

26 (1927/VIII 3S) (Afb. 28 : 22; 30 : 90) Schouderscherf van kraagfleschje met hangendveervormig groeflijnpatroon. Kleur roodbruin. Grondmassa als voren.

27 (1927/VIII 36) (Afb. 28 : 21) Fragment van geschouderd kraagfleschje met vier afwisselende groepen van telkens 6 lange en 3 zeer korte, afhangende fijne steekgroeflijntjes. Kleur geelachtig-grijs. Grondmassa met vele granietkorrels.

28 (1927/VIII 37) Bodem van kraagfleschje.

29 (1927/VIII 38) (Afb. 28 : 20) Drie kleine schouderscherfjes van kraagfleschje met groepsgewijze staande, ingestoken groeflijntjes.

c. Hooghalzige kruik- of karafvormen Niet aanwezig.

d. Eenoorige terrinevormen (A fb. 28 : 18, 24-38; 30 : 1, 11, 82, 87-89)

Vorm scherp geprofileerd tot afgerond (verbasterd). Grootte zeer verschillend. Hals toeloopend tot cylindrisch, scherp afgezet. Buik geschouderd, ongelijk-dubbelconisch. Oor tusschen hals en schouder, geknikt of zacht gebogen. Versiering vrijwel tot de hals-schouderpartij beperkt, soms over den schouder afhangend, kenmerkend tectonisch: horizontale, omloopende lijnen ter onderstreping van randen en afscheidingen tusschen de verschillende onderdeelen, hals en schouder; verticale ter accentueering van omhoog strevende deelen (zie groep e). Aardewerk als voren.

30 (1927/VIII 39) (Afb. 28 : 37; 30 : 89) Gebroken en onvolledige, doch gerestaureerde, groote terrinevorm. Hals afgeknot-kegelvormig. Schouder smal, schuin afloopend, bovenstandig. Buikknik scherp. Bodem plat. Oor zwak gebogen, tusschen halsbasis en schouderknik. Versiering beperkt tot schouder, hals en oor. Halsversiering zonair, bestaande uit vier wikkeldraadlijnen om den rand en één dito om de basis. Schouderversiering eveneens zonair, bestaande uit een omloopend sparmotief en een dito krans van afhangende, diep uitgestoken (, oorspronkelijk wit geincrusteerde) driehoeken. Oor met fijne, in elkaar geschoven, omgekeerd V-vormige diepsteekgroeflijnen. Kleur lichtgeel en roodbruin geplekt. Oppervlak verweerd. Grondmassa fijn.

31 {1927/VIII 40) (Afb. 28 : 36) Als voren, doch hals en oor ontbrekend, buik scherper geknikt. Schouder versierd met één rij van de halsbasis afhangende driehoeken en buik met groepen van telkens 4 en 5 afhangende diepsteekgroeflijnen tegen den buikknik. Kleur geelgrijs. Oppervlak mat glanzend. Grondmassa fijn geslibd.

32 (1927/VIII 4i) (Afb. 28 : 29) Samengestelde schouderscherf, zonair versierd met een krans van hangende, ingestoken driehoekige vlakjes, waaronder asymmetrische, pseudo-

wikkeldraadgroeflijnen. Kleur donkergrijs. Overigens als voren. 33 (1927/VIII 42) (Afb. 28 : 34: 30 : ii) Kleine, gebroken, bijna volledige, gerestaureerde, verweekelijkte, blijkbaar tweeoorige vorm. Oor sterk gebogen, over de halsbasis *).

*) N.B. De teekening Afb. 30 : ii, waar twee ooren zijn geteekend, is gemotiveerd door de versiering.