36, 37, 38 en 30), terwijl de versiering der kraaghalsfleschjes (Afb. 28: 23, 21) deze onmiskenbaar als verbasterde vormen doet herkennen tegenover de grootere, stijlvollere fleschvormen der Kimbrisch-Deensche dolmen i 4).

Aldus springen de omloopende sierelementen, ter versterking van de horizontale hals-, schouder- en buikbegrenzingen of -overgangen, onmiddellijk in het oog tegenover de verticale, die het omhoog streven van de in aanmerking komende vaatwanddeelen onderstrepen. Bepaalt de rand- of halsversiering zich zoodoende aanvankelijk tot één of meerdere evenwijdige sierlijnen langs den rand; bij het meer ontwikkelde ornament splitsen zich deze in een randen basis-siergordel, gescheiden door een effen middenzone, die tot een eigen decoratie leidt. Over de wijze van verbastering werd reeds boven gerept.

Door een en ander wordt m.i. tevens geïllustreerd, dat de kraaghalsfleschjes en trechterbekers afgeleide vormen zijn, in dit geval, naar het schijnt, van Deensch-Kimbrische prototypen. Voor de terrine-, emmer- en schotelvormen geldt daarentegen veeleer het omgekeerde; zij sluiten zich, tezamen met die uit de N.W.-Duitsche megalithische cultuurgemeenschap, onmiddellijk aan bij de midden-Duitsche, naar Eutritz en Walternienburg geheeten diepsteek-ceramiek.

Voorts waren er kralen van barnsteen (Afb. 30 en 31). Zij wijzen op handelsrelaties met het Balticum in den geheelen hunebeddentijd. Toch werden die kralen hier over het geheel op den primairen vloer gevonden. Kralen van git, afkomstig van Whitby, en aldus N.0.-Engelsche betrekkingen verradend, zijn, hoewel niet ongewoon in andere Nederlandsche hunebedden, te Buinen niet gevonden. Opmerkelijk is daarentegen de vondst van twee groen geoxydeerde, coconvormige spiralen van een zeer bijzondere legeering of, juister wellicht, samenstelling (Afb. 30: 41, 43 en Afb. 31). Deze bestonden nl., zooals door de gewaardeerde analyse van Prof. Dr F. M. Jaeger is gebleken, behalve uit 1.43% gang, uit koper, zink, ijzer en zuurstof (-f koolzuur) en wel in verhouding van 76.82%, 14.92%, 1.16% en 6.00%. Zij zijn derhalve niet van brons, omdat tin ontbreekt. Aangezien zink als opzettelijk bijmengsel in de praehistorische bronzen niet voorkomt, bestaan de spiraalbandkralen blijkbaar uit een natuurlijke alliage, d.w.z. uit een zonder meer verwerkt kopererts met nevenbestanddeelen, vergelijkbaar met het orichalcum der Ouden, het natuurlijke (geel-)koper volgens P 1i n i us. De Buiner sieraden staan dus technisch op één lijn met vondsten van zuiver koper, zooals bijv. de bekende Bygholmer vondst i 4, i? i 9). Wij hebben hier dus te doen met een zeer eigenaardige metaalvondst te midden van de overigens normale megalithische vondsten.

De laatste zijn vooral getypeerd door het voor de Nederlandsche en N.W.- resp. midden-Duitsche hunebedden meest karakteristieke diepsteekaardewerk