smal plateau, waarin zich twee grafkelders bevinden, dat met een gelijkvormigen steenkring omgeven is 6. 12). Andere typische kenmerken van de Nederlandsche hunebedden zijn de vorm en de plaats van den ingang. Afhankelijk van de ligging van den kelder bevindt deze zich, evenals bij alle ganggraven op het N.W.-Europeesche continent, overeenkomstig de oriënteering van het hunebed, steeds aan den Z.- of den 0.-kant, in een van de genoemde lange zijden. De ingang zelf bestaat uit een grootere opening tusschen twee draagsteenen met daarvóór een ruimte, hetzij in den vorm van een voorportaal zonder meer, hetzij in de gedaante van een kleinen gang, die uitmondt en overgaat in den kring van randsteenen, en van boven is afgesloten met één, of hoogstens twee deksteenen. Ook komt het een enkele keer voor, n.l. bij den zgn. grafkelder D XIII, te Eext, dat de kelder eertijds toegankelijk was door middel van een trap 618 en i3j_

Het Noordelijke van de beide Buiner hunebedden, D XXVIII, is met vergunning van den toenmaligen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, geopend en onderzocht, ter gelegenheid van het Internationale Congres voor Anthropologie in Sept. 1927 te Amsterdam 8). Het bewuste onderzoek, dat reeds een paar weken te voren was begonnen, werd eenige dagen na de daarheen geleide excursie beëindigd. Over het resultaat van deze opgraving volge hier thans, meer in het bijzonder met het oog op de chronologiseering onzer hunebedden, het onderstaande bericht.

De toestand. Bij den aanvang van het onderzoek was de situatie de volgende (Afb. 22). Het monument, dat met het iets meer Zdl. hunebed, D XXIX, in een haltervormig terrein was gelegen, werd aan alle zijden omringd door korenvelden, met uitzondering van den N.-kant. Daar bevond zich nl. een smal pad, dat het terrein van de hunebedden met den weg Borger-Buinen verbond. Het bedoelde terrein was reeds sedert 26 Jan. 1871 Rijkseigendom ♦). In den gevonden staat werd de megalithische kelder nog omringd door de overblijfselen van een dekheuvel (Afb. 22-24 en 32). Het was dus, wat de Franschen noemen, ~un tumulus dolmen rudimentaire”.

De 80° van het N. afwijkende, bijna O.—W. georiënteerde kelder (Afb. 32), met een kleinen ingang (Afb. 24-25) in het midden van denZ. wand, maarzonder steenkrans, bestond uit 4 paar draagsteenen. Deze laatste vormden de lange zijden, terwijl de korte zijden uit één grooten sluitsteen bestonden. Drie deksteenen, correspondeerend met de drie O. draagsteenen van de lange zijden, vormden het dak. De meest O. deksteen was naar het O. afgegleden; de vierde ontbrak. De kelderinhoud bleek voor het grootste gedeelte nog aanwezig. De

•) Sedert Nov. 1932 is het terrein vergroot en het voetpad verlengd en verbreed, zoodat het thans een rechthoekigen handspiegelvorm heeft (Afb. 21).