hem gegeven toelichting omtrent de eerste ontdekking aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat.

Over den opnieuw ontdekten kelder zegt Van Lier (p. 14) dan nog:

„In deze nadere ontdekkinge is de grafkelder bestraat ge„vonden; dan de onkundige nieuwsgierigheid, en mogelyk een opgevatte „hoop om eenige verborgen schatten te vinden, besloot wel ras te beproeven „wat ’er onder dezen bestraten vloer mogte verborgen zyn; en, na dat dit „byna zo spoedig uitgevoerd als besloten was, vondt men een’ tweeden vloer, geen voet dieper dan den eersten, tusschen welke beide vloeren verschelde of lykbussen, alle in gedaante, en verscheiden in verf verschillende, ~beneffens nog een ander aarde vaatje, ’t welk een Graflamp scheen te zyu, ~gevonden wierden; edog dat laatstgenoemde kan met geene volle zekerheid „gezegt worden tusschen de twee straten gestaan te hebben, als zynde ge„vonden in het zand, ’t geen de holligheid der kelder gevult heeft; ook is het „tegendeel waarschynelyk: immers tusschen de beide vloeren kan het met „geen oogmerk om te branden gezet noch geplaatst zyn geweest, gemerkt die ~tusschenruimte met zand gevult was. Veele van deze lykbussen zyn vermorselt, ~en maar ses derzelve, waar van ’er drie beschadigt en drie onbeschadigt zyn, „hebben het geluk gehad, tot blydschap van veele liefhebbers der Vaderland„sche oudheden, uit derzelver akelige rustplaats, in de vermakelyke kabinetten „zelfs van cianzienelyke personen, daar ze verder voor alle geweld beveiligt „zyn, verplaatst te worden. Deze lykbussen waren alle met verbrande beenderen „en asch gevuld, gelyk ongetwyfelt de overigen, die hier en daar in het ~zand aan stukken en scherven zyn blyven leggen, mede zullen zyn geweest. „Behalve deze aschbussen en andere aarde vaten vondt men nog vyf of zes „steenen beitels, waar onder een van drie vierendeel voet lang, gelyk hier „boven reeds gezegt is, benevens een stuk yzer, gelykende naer een kogel, „van de grote als een gemene stuiter, zynde aan den eenen kant byna plat”.

Een dergelijk, naar een kogel gelijkend stuk ijzer vonden wij later ook in den steenkistheuvel bij het Diaconiehuis te Diever. Deze kwam daar tezamen met typisch hunebeddenaardewerk voor ‘). De bedoelde, destijds door mij ten onrechte voor een meteoriet gehouden bal, bleek bij nader onderzoek door Dr P. Kruizinga een Markasietconcretie, zooals die meer gevonden worden in het Cenoman en Turon en wellicht ook nog in andere lagen van het krijt. Kruizinga zag dergelijke concreties op Wight en aan de Fransche kanaalkust, echter ook te Bentheim. Hij meent, dat die Markasieten algemeen zijn in het Bovenkrijt rondom Holland .In dit opzicht verhoudt deze vondst zich als het hunebeddenvaatwerk, waarbij de decoratieve werking van de ingestoken

Van Giffen, A. E.: Die Bauart der Einzelgraber, Mannusbibl. 43/44, 1930, p. 23—27, Abb. 7a—7f, spec. 7e : 17.

*) Kruizinga, P.: Bijdr. tot de kennis der sedim. zwerfst. in Nederland, 1918.

8