gebeurde hier op zijn plaats. Voor het overige kan daartoe, behoudens bovenstaande correctie, verwezen worden naar mijn werk ~De Hunebedden in Nederland”, waarin de geschiedenis van den Eexter grafkelder uitvoerig werd besproken.

De bewuste grafkelder is feitelijk tweemaal ontdekt. De eerste maal geschiedde dit in 1736; de tweede keer den ISden April 1756.

In 1736 geleek het hunebed blijkens de beschrijving en afbeelding van Van Lier uiterlijk op een gewonen, zij het grooten, met heide begroeiden tumulus. Van de aanwezigheid van een kelder daarin viel blijkbaar niets, of althans niets dat de aandacht trok, te bespeuren. Een landman, die volgens Van Lier toen bezig was met een puntijzer naar steenen te zoeken destijds een winstgevend bedrijf beproefde zijn geluk ook aan het bewuste ~bergje”. Daarbij stiet hij op de steenen grafbedekking. Het daardoor veroorzaakte holle geluid deed hem schrikken en, in de meening, dat de zaak niet pluis was, koos hij vooreerst het hazenpad. Hij liet dan echter niet na het geheimzinnige geluid ~voor spokerij uit te venten”. Daardoor kwam de naam ~Stemberg” niet Steenberg, zooals Pleyte zegt „een geruimen tijd” in zwang. ~Echter (aldus Van Lier p. 13), niettegen„staande dit verbazende voorval, waagden het destyds de dorpelingen, om „de ontdekte Veldflinten uit en van dezen heuvel aftehalen. By deze ge,,legenheid, door het graven en arbeiden by en om deze deksteenen, het daarop „gelegen zand in het hol der kelder gevallen en die daar door gevult zynde, „is, door eene verregaande achteloosheid der landlieden, als toen van de „verdere gesteltenis dezer grafkelder niets meer ontdekt geworden”.

Zoo bleef de kelder liggen, totdat het zoeken naar steenen hem opnieuw deed ontdekken. Dit geschiedde, als boven gezegd, pas in 1756, dus 20 jaar later.

Omtrent die tweede ontdekking en den toenmaligen toestand van het hunebed worden wij het best ingelicht door een bericht in de Groninger Courant van 20 April 1756, dus onmiddellijk na de herontdekking van den grafkelder. Dit bericht is ook volgens Van Lier, d.i. volgens den schrijver daarvan zelf 1), het nauwkeurigst en beter dan dat in de ~Leidsche courant van den 28. April” en in ~het vijfde stukje van de Nederlandsche Jaarboeken, beide over den Jare MDCCLVI”

„Assen, in het Landschap Drenthe, den 18 April (1756). Heden is by de „Koornmolen van Eext, een boerschap onder het Karspel Anlo behorende, en „vier en een half uur van Groningen gelegen, by toeval, door eenige landlieden, „een zeer achtbaar gedenkteeken der oudheid ontdekt geworden; bestaande

*) Van Lier, J.: l.c. 1760, p. 6.

Zie ook Van Giffen, A. E.: l.c. I, p. 214 sub 19.