Brassel of Leiden beland zijn, waar ze óf verdwenen óf onvindbaar werden. Hoe dit mag wezen, vast staat, dat één van de door Van Lier verzamelde voorwerpen uiteindelijk weer op de plaats is gekomen, waar het m.i. behoort te zijn, nl. in de Drentsche Provinciale verzameling van Oudheden en Geschiedkundige voorwerpen te Assen.

Het bovenstaande achtte ik van genoegzaam belang er te dezer plaatse een aanvullende opmerking over te maken. Tegelijk echter grijp ik deze gelegenheid aan mijn ~Oudheidkundige aanteekeningen” over Drentsche vondsten uit te breiden met een kort verslag over een later in 1927 door mij opnieuw ingesteld onderzoek van den Eexter grafkelder. Ik deed dit destijds om de door Van Lier verstrekte gegevens, indien mogelijk, te kunnen verifiëeren, eventueel completeeren. Tevens vormde de Eexter grafkelder toen het voorwerp van internationale belangstelling, nl. als programpunt van de in genoemd jaar naar Drente gehouden excursie, verbonden aan het 3de congres van het Instituut voor Anthropologie, te Amsterdam Hieruit moge dan tevens blijken, dat althans één der latere, in Drente werkzame oudheidkundigen wel degelijk aandacht heeft geschonken aan Van L i e r ’s arbeid op dit gebied. Ja meer, ik geloof zelfs, dat de beteekenis van diens onderzoek pas daardoor onbetwistbaar is geworden. Immers, deze latere opgraving bevestigt nog eens misschien ten overvloede —, dat Van Lie r ’s waarnemingen en de door Mulder opnieuw gereproduceerde afbeelding, voor zoover controleerbaar, volkomen juist zijn. Dit is daarom van eenig meerder belang, omdat de door Van Lier waargenomen en afgebeelde keldertoegang, in den vorm van een trap met 4 of 5 treden, tot op den tijd van het hernieuwde onderzoek en ook nu nog, althans hier te lande, geheel op zich zelf staat. Dit is ook in verderen omtrek het geval. In het geheele Noord-Europeesche cultuurgebied komt een dergelijke trap, voor zoover mij bekend, niet voor; wel daarentegen, en dit is misschien van belang, in het West-Europeesche. Daar ontmoet men bijv. een, zij het zachter glooiend, getrapten toegang bij het groote hunebed „Grotte des Fées”, een in de rots uitgehouwen ~allée couverte” te Fontvielle bij Arles aan de Rhóne “).

Het vroegere onderzoek in 1756

Alvorens over te gaan tot het verslag van de bedoelde opgraving, is wellicht een kort resumé van het in de 18de eeuw met den bewusten grafheuvel

Va n Gi{f e n, A. E.: Le mégalithe d’Eext, D 13. Programme, d6taülé de I’excurs. d. membr. de I’assemblée géner. trienn. de I’lnstit. intern. d’Anthrop. (Illième Sess.) 4 Amsterdam du 20 4 28 Sept. 1927, faite dans la Prov. de Drenthe, le 28 Sept., p. ii—l2.

— —, • ... Déchelette, J.: Manuel d’archéol, préhist. eelt. et gallorom. I, ipoS, p, 406—407, fig. I4S.