vondst (Afb. 4 : 56; Versl.: No 33a-6), een urn met lijkbrandresten, waartusschen zich een bronzen naald bevond, was nog na te gaan, dat zij met een steen was afgedekt geweest. Belangwekkend is de vondst van een hooghalzige um met streepbandversiering en een scheermesje er in (Afb. 4 : 57(a); Nos 36—37), omdat zij kenmerkend is voor den jongeren bronstijd. De ontginning geschiedde onder leiding van den Voorwerker der Nederlandsche Heidemaatschappij, den Heer J. Hulshof. De eerste twee dagen van het onderzoek werd gewerkt met 16, daarna met 10 arbeiders in werkverruiming. Daarbij hield Mejuffrouw G. J. A. ten Holte, Secretaresse bij het Biol. Archaeol. Instituut, dagelijks het oudheidkundig toezicht. Zij vervaardigde ook de later uitgewerkte terreinkaart (Afb. 5.).

Het terrein van onderzoek bestond uit een stukje woeste, met heide begroeide grond; het was tamelijk effen, doch liep in W.-O. richting op tot een soort rug.

Bij het schoon maken tot op den leesbaren grond, werden over het geheele terrein brandresten gevonden. Van kringgreppels, zooals die bij de opgraving in December 1939 gevonden waren, zijn geen sporen waargenomen.

Behalve urnen, werden bijzettingen, in den vorm van hoopjes gecalcineerde menschenbeenderen zonder meer, aangetroffen (Afb. 4 : 68—108; Nos 47—85).

Over het algemeen kan gezegd worden, dat men hier te doen heeft met dezelfde vormen als die, welke bij de opgraving in 1939 op het aangrenzende terrein voor den dag kwamen. Door omstandigheden kon echter het verslag over die opgraving niet meer in dezen almanak worden uitgebracht. Daarom moesten ook de reeds gereproduceerde afbeeldingen worden teruggenomen.

Naast de gave en de al of niet te restaureeren urnen, met of zonder beenderresten en houtskool, werden nog gevonden een breedtoppige beitel (Afb. 4 : 66; Verslag No 12) en enkele klop- of wrijfsteenen, schrabbers en splinters van kwarts, apliet en vuursteen, verspreid over het veld.

BRANDHEUVELS BIJ FLUITENBERG, GEM. RUINEN

(Museumverslag over 1941, Nos 93-99) (Afb. 6—10)

Door de Ned. Heide Mij. werd 26 April 1941 gewaarschuwd, dat eenige tumuli in den „Zevenberg” bij Fluitenberg, Gem. Ruinen, door ontginning zouden verdwijnen. Deze waren gelegen in perceel 3028, Sectie E, Gem. Ruinen, eigenaar de Heer M. Drent te Fluitenberg. Het onderzoek, begonnen 26 Mei en geëindigd 5 Juni 1941, werd verricht met 10 te werk gestelde