sluitende vóór-Romeinsche periode bijgezet werden. B. K. S. Dijkstra') meende die nl. op grond van het materiaal uit twee urnenvelden, te Sleen en te Vledder, te mogen vaststellen op 1.50 m. In verband met den oorsprong van de anthropologische samenstelling der Drent sche bevolking is dit verschil in grootte dus een interessante kwestie, die nog nadere opheldering en documentatie behoeft.
In de omgeving van den Weerdinger tumulus werden voor en na eenige urnen gevonden, b.v. nog in September 1941. Dit wijst er op, dat het terrein ook in lateren tijd, meer speciaal in den laten brons- en vroegen ijzertijd, nog is gebruikt als begraafplaats, ditmaal van crematies in urnen, zooals typisch is voor den tijd der zgn. (kringgrep-)urnenvelden.
Hoewel er kort na den aankoop eenige twijfel is gerezen, of de bewuste grafheuvel wel inderdaad van oudsher den Weerdinger Paaschberg voorstelt, zoo staat het, gezien de door ons in den top gevonden brandsporen, vast, dat hij als zoodanig nog in den jongsten tijd, o.a. nog in 1940, gebruikt is.
EEN URNENVELD TE DROUWEN, OEM. BORGER
(Museumverslag over 1941, Nos 12—16; 31-—85) (Afb. 4—5)
Op 29 April 1941 werd door het Bureau van de Nederlandsche Heidemaatschappij te Assen telefonisch melding gemaakt, dat bij de ontginning en egalisatie van een perceel heide van den Heer Gerrit Nij boer te Drouwen, scherven, krabbers en enkele brandresten waren gevonden. Daar dit land, kadastraal bekend Nos 1914 en 1913, Sectie G, Gem. Borger, direct W. ligt van dat van den Heer L. D r i es te Drouwen —No 1916, Sectie G —, waar in December 1939 een systematisch onderzoek plaats vond, werd het van belang geacht, ook dit terrein aan een oudheidkundig bodemonderzoek te onderwerpen.
Dit geschiedde dan ook, en wel op den Tden tot en met den lOden Mei 1941. Te voren, den 30sten April, waren het terrein en de reeds gedane vondsten in oogenschouw genomen. Het bleek toen n.1., dat een groot gedeelte, o.a. ook het tusschen gelegen perceel No. 1915, al was ontgonnen. Van de daarbij, in 1940, aan het licht gekomen voorwerpen (Afb. 4 : 54—67; Versl.: Nos 31—46) waren de nadere vondstomstandigheden niet meer op te diepen. Alleen van één
') Dijks t ra, B. K. S.: a) Die Skeletreste a. d. Kreisgrabenfriedhof von Sleen. Mannus XXX, 1938, p.p. 548;
b) Die Skeletreste a. d. Kreisgrabenfriedhof von Vledder etc. Mannus XXXIII, 1941, p.p. 364.