was blijkbaar afkomstig van een onvolwassene. De grafgiften bestonden uit twee bronzen polsringetjes (Nos 1-2), ter plaatse van den linker en rechter benedenarm, en 29, eenigszins verspreid liggende, ongelijk groote, barnsteenen kralen in de halsstreek (No. 3). Ook deze voorwerpen pleiten voor een vrouwen-, i.c. een meisjesgraf.
Bovendien kwamen als nieuw element de sporen van een paalkrans voor den dag, nl. 8 grauwe plekken (diepte 0.65-0.80 m), met daarin de duidelijke, meer donker gekleurde afteekening van de ronde palen zelf. Op die wijze kon men ook hier, zooals dit dikwijls het geval is, paalkuil (d. 0.40-0.45 m) en paalgat (d. 0.20-0.25 m) scherp onderscheiden. In het Z.W. kwadrant zijn dergelijke standsporen vroeger niet aangetroffen. Bij het controleerende naonderzoek door Dr Brunsting werden ze evenmin gevonden, ook niet onder het recent vergraven stukje (Afb. 3: VakE-7). Men mag dus aannemen, dat er aan die zijde inderdaad een lacune was en dat de hier ontbrekende, doch er thans wel veronderstelde paalkranssporen vergraven zijn bij het maken van de lijkkuilen voor de beide bovengenoemde nabijzettingen.
Bij een nadere bestudeering van de profielen bleek nog, dat de heuvel in een latere periode een verhooging met plaggen heeft ondergaan; deze was vooral zichtbaar in de N. helft van het M.-N. profiel, het nieuwe profiel B (zie ook Afb. 1 en 3). Het hoofdgraf van dezen secundairen subtumulus is niet gevonden. Niet onmogeUjk is het echter, dat het vroeger aan het licht gebrachte potje (No 5) een daarbij behoorende grafgift is.
De tumulus als geheel is derhalve een palissade-, of juister gezegd een paalkransheuvel met 8 boomkist-schachtgraven: het primaire of hoofdgraf in het midden en 7 gelijksoortige, secundaire bijzettingen van volwassenen en onvolwassenen, van beide sexen, daar om heen| een typische familiegrafheuvel dus. Dit bijzettingsritueel is kenmerkend voor den ouderen bronstijd. De plaggenbouw en de gepodsoleerde ondergrond vwjzen op dezelfde periode. De grafgiften laten geen nadere preciseering in de tijdsbepaling toe. Het is een grafteeken van het type als de in 1926 onderzochte tumulus 2 bij het Kampereschje i), Ndl. van Weerdinge. De dakheuvel bestond uit een eenvoudigen, van omgekeerd gelegde heideplaggen opgetasten tumulus zonder meer; een graf werd daarin niet gevonden, dus ook niet het hoofdgraf.
Belangwekkend is voorts nog de lengte van de eenigszins volledige lijksilhouetten. Deze is nl., conform andere, overeenkomstige gegevens, aanmerkelijk grooter dan het berekende gemiddelde van de lichaamslengte der Drentsche bevolkingselementen, die in de kringgrepurnenvelden der aan-
1) Van Giffen, A. E.: Die Bauart der Einzelgraber. Mannus Biblioth. 44—55, 1930, p.p. 76. Abb. 66.