jachtende luchten dwarrelen of onder herig getwist hun slaapplaatsen veroveren, steeds toonen ze hun ware karakter en blijven ze zich zelf. Zoo is het goed ook.

De torenvalk, die in een deiuiencomplexje huist, dat zich achter de zware bofeiken bevindt, trekt zich eveneens van dat gekras weinig aan Hij laat de roeken met rust en anderzijds maken de koloniebewoners hem het leven ook niet zuur. Wel stooten ze af en toe naar hem, doch dit is niet ernstig gemeend. Dan heeft hij meer last van de zwarte kraai, die één der andere deimen, geen drie meter van hem af, als nest boom heeft gekozen. Voornamelijk als het kraaienpaar zit te broeden of jongen te verzorgen heeft, is het er kwaad kersen eten mee en is het niet altijd een even gemakkelijke buur. Op den duur went men echter aan elkaar. Dat komt meer voor.

Daarbij vergeleken heeft de groene specht, die in een holle eik broedt een leven als een prins. Geen sterveling maakt hem het leven lastig en onbezorgd brengt hij er dan ook telkenjare z’n jongen groot. Aan voedsel geen gebrek. Niemand kan hem, noch de jongen, aan de veeren komen en wat wil men nog meer ? Ook de andere holenbroeders hebben het hier recht naar hun zin, zooals de groote en de kleine bonte specht, die zich hier nog hebben kunnen handhaven, alsmede het aardige boomkruipertje, dat geen mensch een stroobreed in den weg legt. De zwarte specht, de meest forsche timmerman van het bosch, dwaalt hier af en toe rond, doch schijnt hier niet te kunnen aarden.

Vergeet evenwel de torenkraai niet, die gauwdief. Buiten de schooljongens, die nu en dan een verdwaald nestjong bemachtigen of, doordat de nestplaats minder gelukkig gekozen is, beslag op een geheel broedsel leggen, hebben deze schavuiten weimg kwaad te duchten of het moest al eens bij uitzondering een stroopende eekhoorn zijn, die in sierlijke galop door de kruinen danst. Ook de helder gekleurde koolmees en het blauwe pimpeltje dragen hier zorg, dat him geslacht niet uitsterft.

Ongeveer midden onder de bronsgroen bemoste en geploegde eikenstammen is een bramenwuwar ontstaan, waar de egel een bij uitstek geschikte plaats voor z’n wigwam heeft gekozen. Op zonnige dagen kan hij daar zonder eenig risico kleine ezcursie’s in de omgeving maken om te zien of er misschien ook iets van z’n gading te vinden is. Gewoonlijk loont dat wel de moeite, want hij is verre van kieskeurig en de zeven bruine kratjes van puntdraad, die achter hem aan marcheeren, evenmin.

Maar ook vindt de haas hier gelegenheid als nergens elders in den tijd als het op de akkers te onrustig wordt om z’n bivak op te slaan, zij het tijdelijk. Want zoodra is het voorjaar niet in aantocht of het wordt met onweerstaanbare trekkracht naar het veld teruggezogen. Hazenworpen zal men hier dan ook tevergeefs zoeken.