Dan met den nacht schreed groot en onafwendbaar
de stille Dood over het dampend veen.
Een koele maan scheen roerloos en onschendbaar
over den zweirten rand der bosschen heen
en waar de luisterende dennen stonden,
is als een dier de wind voortajgegaan.
Men heeft hun lijken in het veen gevonden,
een late spade stiet hen blinkend aan.
Doch zij: als vogels, aan ’t moeras ontvlogen
en op de lichtstraal van een kleine ster
zijn zingend voor het laatst op reis getogen
en gingen heen en zijn al eeuwen ver.
Rijswijk, 9 April 1943.
Den Heer H. J. Prakke, in dank en sympathie van
Ben van Eysselsteyn