Oostermoer

door Ben van Eysselsteijn.

Men heeft hun lijken in het veen gevonden,

na eeuwen stiet een vreemde spa hen aan.

Men groef hen bloot. Zij waren zwart, geschonden

en in het doode moor tot turf vergaan.

Ééns zijn zij langs den smallen plas gekomen

en hielden in bij den verwaaiden den;

welk hunkerend verlangen, welke droomen

dreven hen dieper in het heilloos ven?

Was het een leeuwerik, die luidkeels zingend

hen onweerstaanbaar van de wegen riep ?

Was het de stem, die klagend en doordringend

ontwaakte uit de diepten waar zij sliep ?

Of zwierf een kind, verloren en gestorven

als dwaallicht lokkend langs den somb’ren plas

en zij, van ’t veilig pad naar ’t veen gezworven

volgden dien schijn, in ’t sompige moeras

Het pluimgras brak langs de vertrapte paden

en sneed in ’t drassig land de weeke voor;

het water stond waar hunne voeten traden,

de zonnedauw zonk in ’t kortstondig spoor.

Toen, in een eender, smartelijk verlangen,

grepen zij als vervoerd elkander aan;

– V aj hoorden, van nabij nu, de gezcingen

en meenden reeds de stemmen te verstaan.

Een ritselende vogel schoot naar voren

en brak verschrikt den jubel van zijn lied

en steeg en kon den zwakken kreet nog hooren,

die opklonk achter ’t even-wuivend riet.

6