bij het R. A. te Assen, lichtte mij in, dat blijkens een Lottingsprotocol uit 1655 „Eltjen Allertshoff, huisvrouw van Johan Egberts, schulte tot Vries,” een dochter was van den in 1655 overleden schulte Allert Allertshoff. Ook hier dus weer verwantschap tusschen de schuiten. De volgende schulte (Bloemberg) was de tweede echtgenoot van de intusschen weduwe geworden E. Allertshoff; hij nam het ambt waar gedurende de minderjarigheid van zijn stiefzoon Engelbertus Linthorst, die later weer opvolgde; zoo bleef de functie in de familie. Dat Egberts (no. 10) later Linthorst geheeten werd, blijkt (0.m.) uit een tweede vondst van den hr. Westra van Holthe; blijkens het trouwboek van Meppel werd aldaar in 1662 aangeteekend de copulatie tot Vries van Roedolf Bloembergh, gesubstitueerdt scholtis van Vries en Ellegonda Allertshoff (Elletyn was dus inmiddels Ellegonda geworden), weduwe van Joan Linthorst, in sijn leven scholtis tot Vries.

11. Rudolph Bloemberg(h). Heet, noemt zichzelf en teekent als verwalter-schulte o.a. op 12 Maart 1662 en 9 Juli 1667, als schulte tusschen 7 Mei 1670 en 5 Januari 1677 en wordt 3 Sept. 1686 kapitein-geweldiger, welk ambt door R. en E. wordt gecasseerd 5 Mrt 1689. (Dr. V. 1902). De schrijver van de bijdrage in Dr. V. 1902 betwijfelt of Bloemberg wel ooit schulte is geweest; het wil hem voorkomen, dat hij voor den minderjarigen Engelbertus Linthorst kan opgetreden zijn, daar op den Landdag van 4 Maart 1679 de eed als comparant werd afgelegd door Roelof Bloemberg, „oud-verwalter-schulte van Vries”; was hij werkelijk schulte geweest, dan zou men hem hier zeker als zoodanig hebben betiteld. Met deze opvatting ben ik het geheel eens. In de talrijke gevallen, waarin ik den naam Bloemberg tegenkwam, wordt hij meestentijds als „verwalter-schulte” aangeduid, (bv. R. en E. 27 Feb. 1666; Rechtdagen Dr. en Gedep. 4 Juni 1675; Rechtdagen 10 Masirt 1676; idem 11 Dec. 1678 (oudverwalter-schults), enz.

Onder no. 10 werd reeds melding gemaakt van het huwelijk van Bloembergh met een dochter van schults Allertshoff.

Evenals zijn schoonvader kreeg ook 81. het te kwaad met de heeren in Groningen. Op 27 Febr. 1666 klaagde hij bij Dr. en Gedep. „op losse suspitien van verraad” op last v£in Gedeputeerden van Groningen of van den Drost gevankelijk naar Groningen te zijn gevoerd, tot inbreuk en violatie van het territoir, ’s Landschaps souvereiniteit, en later, onder borgstelling, ontslagen te zijn. Besloten werd over de violatie van het territoir en inbreuk op de hoogheid van het land. Gedeputeerden van Groningen behoorlijk reparatie te verzoeken.

In de bijdrage in Dr. V. 1902, hierboven aangehaald, is sprake van de beëediging van Bloemberg als comparant van R. en E. in 1679. Reeds op 28 Decb. 1680 werd hem door R. en E. de comparitie ten Landdag ontzegd zoolang hij participeerde in of overdracht had van pacht.