Voorzichtige diakenen

door Mr. W. Lunsingh Tonckens

Een zeer geleerd professor, man van de studeerkamer, wandelde vele jaren geleden met een predikant van een Drentsch dorp op de Drentsche heide. Zij zagen een scheper met zijn kudde schapen. De professor beweerde, dat schepers in hun eenzaamheid van diepzinnige gedachten zijn vervuld. De predikant vernam dit met belangstelling. Toen zij den scheper waren genaderd, vroeg de predikant hem na een praatje over het weer en de schapen: ~Waar denkt ge aan, scheper, als ge alleen zijt op de heide?” De man dacht een oogenblik na en antwoordde: ~Aan niets, dominee”.

Anders verging het Hindrik Egberts, die in 1738 scheper in dienst was van Geert Girbes, Hindrik Jans, Jannes Jeins, Jan Jans, Jan Alberts en Albert Roelfs, kleine boeren van Westervelde, in het kerspel Norg. Hindrik Egberts droomde op de heide van Derkjen Jacobs, met wie hij zoude trouwen. De eerste proclamatie van het huwelijk was bepaald en niets scheen het geluk van Hindrik en Derkjen in den weg te staan, toen de diakenen van Norg zich plotseling met het geval gingen bemoeien. Deze diakenen waren vermoedelijk vast in het geloof en brave Christenen, maar zij waren voorzichtige Drenten. Hindrik en Derkjen waren verliefd, doch arm. Diakenen zagen gevaar, dat zij bezwaard zouden worden met het onderhoud van Hindrik, die niet in het kerspel Norg was geboren, en Derkjen of van de kinderen, welke zij zouden verwekken en diakenen meenden, dat zij ~amptshalven verpligt” waren dit gevaar zooveel mogelijk te voorkomen. Zij lieten aan de genoemde ingezetenen van Westervelde „gerigtelijke ansegging” doen, dat zij, indien zij Hindrik in hun dienst hielden na zijn huwelijk met Derkjen, aan diakenen schriftelijk moesten verzekeren, dat zij de gevolgen, welke dat huwelijk voor de diakonie zoude meebrengen, voor hunne rekening namen. Bij hetzelfde exploit lieten diakenen aan Margijn, weduwe van Jacob Roelfs, moeder der bruid, en aan Jan Jacobs en Jannes Jacobs, broeders der bruid, bekend maken, dat zij Hindrik en Derkjen geen woning mochten verschaffen zonder de diakonie door eene genoegzame borgstelling te bevrijden „van alle vrese van beswaarnis”. Ten slotte lieten diakenen aan alle geinsinueerden aanzeggen, dat zij met het onderhoud van Hindrik en Derkjen of door hen te verwekken kinderen, „niets te doen willen hebben, maar dat zulks vallen sal ten laste en verantwoording” der geinsinueerden.

Men is niet alleen geneigd te vragen op welken grond diakenen tot him