eigen gebruik. Het Padhuis behield voor zijn geestelijke bewoners het recht van vrij malen op deze watermolen, zelfs zonder betaling van een belooning in natura, welke doorgaans 1/16-1/20 gedeelte van het gemalen graan bedroeg.

In ruil voor de molen werd gegeven de helft van het veen tusschen Crosmat') en Padinghebouwland “) met al de maden. Deze helft, de westelijke, was bij het Veenhuis gelegen; het klooster ontving de oostelijke helft, gelegen bij het Padhuis. Partijen stonden elkaar wederzijdsche vrije opgang tot dit veen toe.

Het convent zou, indien het dit wenschte, het goed mogen betimmeren of laten bewonen door wereldlijke lieden zonder eenige inmenging van de zijde van Van Goevorden.

Er werd overeengekomen, dat deze bewoners zouden terechtstaan als de inwoners van Schoonebeek en Dalen. Als de kloosterlingen er zelf wonen, zullen zij worden berecht als de bewoners van Padhuis; zij zullen niet gedaagd worden voor het wereldlijke gerecht te Goevorden en zullen zijn vrijgesteld van alle verplichtingen, voortspruitende uit het heerlijk recht v£in Goevorden, te weten: het voederen van honden, het opfokken van jonge honden, het onderhouden van knechten, het mennen van hooi, het leenen van paarden, het houden van runderen en het opbrengen van hoender- of boterpacht. Met betrekking tot de kerk en het kerkhof te Goevorden zullen zij de andere kerspellieden niet onaangenaam mogen zijn.

Thans zijn de rollen omgekeerd; inplaats dat de burggraaf van Goevorden voorrechten kan laten gelden op de geestelijke goederen, zijn het de kloosterlingen, die hun onbezwaard goederenbezit in waarde zagen vermeerderen door tal van gunstige bepalingen.

Het Padhuis mag nu dus worden verpacht of verhuurd aan wereldlijke lieden. Het klooster te Assen greep deze gelegenheid graag aan om het veraf gelegen gebied rendabel te maken. Het Padhuis werd in erfpacht uitgegeven.

Op 5 Februari 1531 verklaarde Johan van Brantlicht, richter te Goevorden, dat op vordering van Glaas Esschen ten Pathuyse het door de abdij te Assen aan hem gedaan verbod van het gebruiken van het erf e.a. ten Pathuyse van onwaarde en de akte, waarbij hem het gebruik gedurende 80 jaren is toegekend, van waarde is verklaard.

Deze Glaas Esschen werd bovendien aangetroffen in de jaren 1538 en 1542, respectievelijk in geschil met Aelst Lutges weduwe en met de boeren van Dalen.

Onder overlegging van de akte van 1341 procedeerde de abdij voor het gerecht van Goevorden tegen de gebroeders Johan en Hindrick ten Pathuis,

Gelegen ten zuiden van Dalen en plm. 5 ten westen van de bouwlanden te Padhuis. '

*) Bouwland van het huis to den Fade. Het Veenhuis werd in 1341 ook genoemd „Veninghehus".