Ook de advocaat van het Drentsche bestuur had dus zijn licht ontstoken aan de overzijde van de Reest, hetgeen ook blijkt uit zijn ingediende declaratie aangaande „Kosten van de procedure over de kerke in de IJhorst”. Daarin staat de volgende post: „Mei 13 na Swolle gereisd om een advies in te nemen van Overijsselsche rechtsgeleerden tot wering van de exceptie, waarmede gedreigd werden”. Zijn adviseurs waren burgemeester Sandberg en secretaris Roijer. De heer Carsten meende dat door de overlegging in extenso van de conclusie van deze adviseurs zijn eisch voldoende zou worden gesteund doch kwam bedrogen uit. De door de gedeiagden ingediende exceptie werd door de Etstoel geaccepteerd en de geëxcipeerde in kwaliteit veroordeeld in de kosten van deze instantie. De uitspraak luidde woordelijk: „Wijsen de Heeren Vier en twinitg Etten en admitteren de ingediende exceptio fori declinatoria, en condemneren de geexcipeerde q.d. in de kosten dezer instantie”.

Hiermede was de zaak op het doode spoor gekomen. De Etstoel had geen vonnis gewezen, mocht dat ook niet doen, achtte zich daartoe onbevoegd. Dit Drentsche rechtscollege was de hoogst bevoegde rechter in gedingen over zaken tusschen Drenten of over goederen in Drente gelegen. Volgens het Landrecht van Drente van 1712 (II art. 69) w£is geen appèl van de vonnissen, door Drost en Etten gewezen, veroorloofd, eveneens was het ongeoorloofd van de vonnissen van de Etstoel te appelleeren op een vreemden rechter. Met zware straffen werden bedreigd de ingezetenen die de beslissing van een vreemden rechter inriepen of aan himne uitspraken eenig gevolg gaven.

Wij vinden noch in de resolutien van Drost en gedeputeerden, noch in die der Staten van Drente eenig spoor dat er op wijst, dat langs een anderen weg het Landschapsbestuur heeft getracht zijn vermeende aanspraken opnieuw te doen gelden.

S. Gratama, Een bijdrage tot de rechtsgeschiedenis in Drente.