dat dit naar genoegen van zijn opdrachtgevers moge zijn en zegt de eer te hebben zich van de opgedragen commissie te mogen quiteeren.

Er is een geruimen tijd verloopen eer Drost en Gedeputeerden in deze zaak een besluit hebben genomen. Eerst bij een schrijven van den landschrijver van Erkenswijk van 2 Februari 1790 blijkt, dat het Drentsche bestuur met de verklaring van den heer Tonckens geen genoegen kon nemen. De heer Carsten wordt daarbij gemachtigd, „zoo doenlijk in het vriendelijke, en anders met „behoorlijke rechtsmiddelen, namens de landschap te eischen”. Dat in „het vriendelijke” niets meer bereikt is blijkt wel uit de op 31 Maart d.a.v. door den pander, namens den heer Carstend, den heeren Mr Wyncko en Joachimus Lunsingh Tonckens (Johannes Tonckens was 11 Maart t.v. overleden) beteekende „Insinuatie en goorspkke Citatie” (dagvaarding). Daarin wordt gezegd dat de heeren Tonckens als erfgenamen van den oud-gedeputeerde Lunsingh, zich het recht en het beheer hebben toegeëigend van ~seker gedistinqueert gestoelte” in de IJhorster kerk, welk gestoelte behoort onder de Landschapsgoederen bij het Stift Dikninge, en bekend is onder den naam van Rentmeestersgestoelte. Aan gedaagden wordt hierbij de eisch gesteld, zich van dit Rentmeestersgestoelte te onthouden en ingeval van weigering of stilzwijgen, te verschijnen op de goorsprake i), welke alsdan cp Dinsdag 6 Aprit ten huize van T. Westerhof, te Diever zal worden gehouden.

Het was te verwachten dat de gedaagden aan dezen eisch geen gevolg zouden geven, maar toch waren zij gehouden beiden of een hunner op de goorsprake te verschijnen of een volacht te zenden, daar een landdagsresolutie van 28 Februari 1652 bepaalde, dat een op een goorsprake geciteerde verplicht is te verschijnen of wel zich door een gemachtigde te doen vervangen.

Uit het verslag van deze zitting blijkt dat de gedaagden, niettegenstaande „minnelijke en geregtelijke instanties”, hebben verklaard, zich niet van het gebruik en het „bestuur” van gemeld kerkgestoelte wenschten te onthouden, van welke verklaring Drost en Gedeputeerden echter geen genoegen namen, en hun advocaat Mr Carsten opdracht gaven deze zaak voor ’t gerecht aanhangig te maken. Met ’t gerecht wordt hier bedoeld het schultengericht, zitting van schulte en keumoten. leder rechtzoekende kon een rechtdag vorderen, „een rocht ansetten”, de schulte was gehouden daaraan te voldoen. Het Landrecht van 1712 bepaalde dat na het anwoord der tegenpartij, op de goorsprake, de klager (hier Mr Carsten), een termijn van drie weken zal hebben om op een rocht nader bewijs voor zijn vordering te leveren, terwijl de beklaagde (hier de

*) Rechtdag in Drente in elk dingspilfhier het Dieverder dingspil), volgens bet Landrecht driemaal ’s jaars te houden.

“) Rocht (Friesche vorm van recht) rjucht, recht, wetgeving, rechtdag, zitting van Schulte en Keumoten (in Drente), vooral het hooren van getuigen.