te Assen, in een rapport gedateerd 12 Mei 1789, hetgeen ten gevolge had dat aan den advocaat Mr C. E. Carsten te Hoogeveen werd opgedragen, om met den rentmeester v. d. Wetering en met den heer Tonckens over deze zaak te spreken, te trachten tot een schikking te komen en het resultaat er van te berichten.

Van een schikking inzake de kerkstoel is niets gekomen, het verslag van den heer Carsten, dat 10 November 1789 bij het Drentsche bestuur werd ingezonden, spreekt dit duidelijk uit. Daarin wordt gezegd dat de heer Tonckens hem (Mr Carsten), bij een gehouden samenkomst, een kwitantie heeft getoond, gedagteekend 23 Mei 1680, geteekend door A. P. en F. W. Struick, waarbij deze verklaarden aan den rentmeester Warmolt Lunsingh (de eerste rentmeester Lunsingh) te hebben verkocht, de helft van een kerkstoel in de kerk te IJhorst voor de som van 24 Caroli gulden; dat de heer Tonckens hem bovendien mededeelde, dat de andere helft dier stoel door genoemden rentmeester in hetzelfde jaar weis eiangekocht uit den grasvelligen boedel van den rentmeester Struick. Een bewijs van de laatste transactie was echter niet meer aanwezig, doch de overleden gedeputeerde had dikwijls over dezen aankoop gesproken en hem meermalen verklaard, dat de stoel zijn eigendom was en dat alle herstellingen en het onder houder van, toen al meer dan honderd jaar, door zijn voorzaten en door hem waren bekostigd. Het komt mij echter onwaarschijnlijk voor, aldus gaat Mr Carsten verder in zijn verslag, „dat in zoo een aanmerkelijk goed als het „klooster Dikninge is geweest en nog is, en wEiarvan de weerga in die omtrek ~niet gevonden word”, een kerkgestoelte zou ontbreken. Hetgeen ik, lezen wij verder, ten eianzien van dit kerkgestoelte nog heb ontdekt is het volgende:

dat in de kerk te IJhorst twee groote gestoelten gevonden worden welke bekend zijn onder den naam Struickengestoelten en dat in ieder dezer stoelen plaats is voor nagenoeg 14 personen;

dat er oudtijds twee ~Struicken” zijn geweest, n.l. een ritmeester en een rentmeester Struick, die elk een dier stoelen in gebruik hadden;

dat de zoogenaamde Ritmeestersstoel door den heer Otto Blom c.s. te Meppel, afstammelingen van den genoemden ritmeester, voor eenige jaren aan de familie Schiphorst is verkocht.

dat de andere stoel, zoolang menschenheugenis reikt, door de opeenvolgende rentmeesters en de bewoners van huize Dikninge werd gebruikt en daarom dan ook het Rentmeestergestoelte wordt genoemd.

De heer Carsten besluit hiermede zijn verslag en spreekt daarbij de hoop uit.

*) Ook over het eigendomsrecht van dezen kerkstoel, werd in 1781 geprocedeerd tusschen de verkoopers en de kerkvoogden van IJhorst; voor laatstgenoemden echter zonder succes.