Onder in het 2.W. kwadrant van den overeenkomstigen subtumulus werden nog scherven gevonden van een beker met S-vormig profiel en zonaire lijnversiering in vischgraatpatroon. Ook bevond zich hier ter hoogte van de zool een nabijzetting, in den vorm van een geheel verbasterd miniatuur-brandskeletgrafje (1. 0.70, br. 0.25 m).

Voegen wij aan het bovenstaande ten slotte nog toe, dat de heuvel, en wel speciaal (Afb. 22 : Prof. A, Vakken G—H) de dakheuvel, eertijds omgeven was door een groote diepe sloot met V-vormig profiel, een kringvormige spitsgracht dus (dagd. 10, br. 1.25—1.50, diep 1.10 m), die aan den N.O. kant door een aldaar uitgespaarden natuurlijken dam, ter breedte van 1.50 m, onderbroken was, dan zijn daarmede onder verwijzing naar de onderstaande vondstbeschrijving, p. 111 sub I—7 —, voor zoover ik zie, alle vermeldenswaardige bijzonderheden van den heuvel opgesomd.

Wij hebben hier dus te doen met een tweeperioden-heuvel, bestaande uit twee subtumuli. Daarvan behoort de onderste, blijkens de structuur en de vondsten, tot den bekertijd, d.w.z. de latere phasen van het neolithicum. Het hoofdgraf, blijkbaar dat van een man, is volkomen vergelijkbaar met het hurkgraf onder tumulus 111 te Vredenheim. De bovenste, de dakheuvel, moet daarentegen, op grond van de stratigraphie en de structuur en den aard van het hoofdgraf, tot den middenbronstijd gerekend worden. Hij is een typische ringslootheuvel VM heideplaggen, met brandskeletgraf. Met uitzondering van dit laatste, is hij overigens o.a. geheel vergelijkbaar met den boven (p. 93) beschreven heuvel bij Eext, die op den ouderen bronstijd gedateerd werd.

2. Heuvel 11, een volkomen geëgaliseerde tumulus, of juister gezegd, de standplaats daarvan, werd tijdens en in aansluiting bij de opgraving van heuvel I, aan een nader onderzoek onderworpen, omdat er twee urnen gevonden waren (zie vondstenbeschrijving, p.lll,Nos 6 en 7) (Afb. 25). In de daartoe gemaakte proefsleuven bleek het, dat er ter plaatse inderdaad een tumulus gelegen had (Afb. 29 : Prof. A). De gevonden randbegrenzing, een ringsloot (dagd. 6.75, br. 1.20—1.50, diep 0.75—1.00 m) met V-vormig profiel, bepaalde den omtrek nader. Bovendien bewezen, althans bepleitten de niet gepodsoleerde ondergrond en het geelachtige zandlaagje onmiddellijk onder de bouwvore, dat wij hier te doen hadden met de standplaats van een verdwenen neolithischen heuvel. Deze is geheel vergelijkbaar met den subtumulus I van heuvel I; alleen is geen onderbreking in de ringsloot gevonden, terwijl het hoofdgraf ontbreekt. Dit laatste kan een graf in bodemniveau geweest zijn. Eenige gecalcineerde beenderen, N.W. van het centrum (Afb. 25 : Vak E—s, 17.95 -j- N.A.P.), wijzen, evenals de beide daar te voren gevonden urnen, (Nos 6—7), op nabijzettingen in den midden- of jongeren bronstijd, achtereenvolgens urnenveldentijd.