zochten, aeneolithischen grafheuvel te Ernst op de Veluwe Deze scheen daartoe, in het begin onzer jaartelling, zelfs opzettelijk afgevlakt te zijn.

Een en ander pleit er o.i. op die wijze duidelijk voor zooals wij dit trouwens reeds vroeger uiteenzetten “) —, dat grafbouwseltjes in verband met de doodenvereering waarschijnlijk, ja klaarblijkelijk, de voorloopers zijn geweest van andere cultusgebouwtjes. Het zijn deze laatste, die zich dan, door zichtbare losmaking van het grafteeken en het graf zelf, vervormd hebben uit plaatsen voor de vereering van de voorouders tot zulke voor die van de Goden. Op deze manier veronderstellen wij een innigen, organischen samenhang tusschen de aanvankelijke grafbouwseltjes in den engeren zin en de latere tempels, resp. kerken. Die oorspronkelijke grafbouwseltjes in hun eenvoudigsten vorm van een enkelen paal of ook steen, grootscher van een ~menhir”, een „menhir indicateur”,kunnen dan tevens gedacht worden als een rustplaats voor de ziel, als een „Seelensitz” ®). Zoo’n „menhir indicateur” kan bijv. bij den ingang van een steenkelder of een hunebed staan, d.w.z. bij een in zijn dekheuvel besloten megalithicon.

In den ondergrond werd een microlithicon gevonden, een scheef-driehoekig silexje met fraai geretoucheerde randen, een z.g.n. „triangle scalène”. Dit instrumentje vormt het eerste typisch-geometrische mikro-artefact, dat kenmerkend is voor het Tardenoisien, speciaal voor de Iste periode (8300—6800 V. Chr.) van den middensteentijd (8300—3000 k 2500 v. Chr.) Het is jammer, dat het voorwerpje bij de expeditie van de vondsten verloren is gegaan, ook al zijn dergelijke mikro-instrumentjes in Drente verre van schaarsch. Immers, het bewuste voorwerpje kwam hier juist in een stratigraphisch verband voor.

Ook elders heeft men dergelijke voorbeelden van de vuursteen-kleinindustrie gevonden, niet alleen te onzent, verspreid over de zandgronden in geheel het land, maar vooral ook in het buitenland, zoowel in Europa als in Afrika, met name Noord-Afrika *). De bewuste scheve driehoekjes zijn de bij uitstek kenmerkende gidsvormen der nei-palaeolithische culturen.

3. Heuvel 111, een 1.25 m hooge tumulus (top 17.68, zool 16.43 m

i) Die Bauart etc. 1.c., p. 74 sub Ernst, Abb. 65.

Das Kreisgraben-Urnenveld bei Vledder, Prov. Drente, Niederlande, Mannus 30, 1938, p. 332—335. 349 u- 355- .. L r' A 1... A..fl n ►yer

Schuchhardt, C.: Alteuropa, 3. Aufl. 1935, P- 76—77- – _ . . ... t 0..11

*) Rah i r, E.: L’habitat tard. d. grott. de Remouchamps, Chaleux etc. Buil. soc. d’Anthrop. de Brux. 35, 1921.

Gumpert, C.: Frank. Mesol. Mannüs Bibl. XL, 1927. A . V – 1 – ...... X.7...V. 1 Q4'a. r« l\Ai 011 A . Abll.

Andr e e, J.: Die frühmesol. Fauna aus dem Hohlen Stein bei Callenhardt. Abh. westfal. prov. Mus. f. Naturk. 11, 193^*

Clark, J. G.; The mesol. settlem. of North Europa, 1936.