Rolderveld, dicht bij de noordgrens van het Grollerveld (Afb. 13,16 en 19 sub c). De eigenaar, de Heer R. de Groot teßolde, gaf op ons verzoek welwillend verlof, de bewuste tumuli, nog vóór de verdere ontginning, systematisch te onderzoeken. Wij betuigen hem daarvoor te dezer plaatse ook openlijk onzen dank.

Het onderzoek geschiedde tusschen 28 Juni en 13 Juli met dezelfde arbeiders als dat te Eldersloo. Alle drie heuvels werden volgens de kwadranterunethode afgegraven.

1. Heuvel I, een 0.95 m hooge tumulus (top 17.06, zool 16.11 m + N.A.P.), had een doorsnede van circa 13 m (Afb. 12—13). De kern bleek te bestaan uit vrij zuiver, lichtgeelachtig zand. De heuvel was in het midden sterk vergraven (Afb. B: prof. A en B), doch had overigens de normale oppervlaktestructuur van het heidepodsolprofiel. De humuszandsteenbank vertoonde de gewone veraderingen en penwortelachtige vertandingen, die haar met het zand daaronder verbonden. Het 0., in mindere mate het N. profiel, m.a.w. het 0.N.0. heuveltalud, was door uitglijding en aanwaaiing sterk secimdair aangezet. Die eianzet vertoonde zelfs het begin van een nieuwe oerzandbank; voorts bestond hij uit een oppervlakkig, dun humuslaagje en uit schierzand. De ondergrond was van het zelfde zand als de heuvelkem; een heidepodsolprofiel, dus ook een humuszandsteenbank, ontbrak daarin.

Midden onder het heuvellichaam bevond zich één afgerond-rechthoekige, Z.0.-N.W. gerichte kuil (1. 2.—, br. I.—, diep 0.42 m), blijkbaar het hoofdgraf, in den vorm van een schachtskeletgraf, doch zonder sporen van een lijk en zonder grafgiften (Afb. 13—14).

In het Z.W. kwadrant, dicht bij den rand van den heuvelkem, circa 0.80 m onder het oppervlak tot even in de zool (tusschen 15.90 en 15.80 + N.A.P.), werd een secundaire bijzetting aangetroffen. Het was een N.-Z. gericht, zgn. brandskeletgrafje (1. 0.80, br. 0.30 m) (Afb. 13: 4). Behalve eenige gecalcineerde stukjes been en wat asch, bevonden zich daarin verder geen vondsten.

Alleen in het N.O. kwadrant zaten in het heuvellichaam een tweetal kleine vuursteenscherfjes, twee afslagsplinters zonder nadere bewerking (Afb. 13: 3(a)).

Uit het bovenstaande mag m.i. het volgende worden afgeleid:

1® de bouw van den heuvel en zijn zool, alsook het hoofdgraf, wijzen op een grafteeken uit den jongeren steen- of kopertijd;

2® de nabijzetting in het Z.W. kwadrant behoort vermoedelijk tot den jongeren bronstijd;

3“ de structuur van het 0.N.0. heuveltalud pleit, naast een algemeene denudatie, die zij met de overige hellingen gemeen heeft, voor aanwaaiing van den heuvel, speciaal aan die 0.N.0. zijde, d.w.z. voor een heerschenden W.Z.W. wind sedert het neolithicum.