Wat het urnenveld betreft: nadat het nog niet verpleegde deel van het terrein streeksgewijs, met uitsparing van enkele profielen ever de neg zichtbare heuveltjes, was blootgelegd tot op den leesbaren moederbodem, teekenden zich, hier en daar vrij onduidelijk, maar toch onmiskenbaar de greppelvullingen af van een kringgrepumenveld, zooals reeds meermalen hier beschreven (het laatst 1941, p.p. 103 en 119). In het verpleegde deel werd op enkele plaatsen, waar door de opgewoelde crematieresten de aanwezigheid van de begraafplaats vastgesteld kon worden, een gat door de ploegaarde gegraven. Daaronder bleken nog de laatste sporen van de kringgreppels te constateeren, maar de bijzettingen zelf waren reeds geheel gestoord. Het had dus geen zin dit gedeelte verder te onderzoeken.
Het intacte gedeelte bevatte 22 ronde en ovale kringgreppels van type 1 en 2 of gedeelten daarvan, met in het centrum van bijna alle een crematie. Enkele van deze laatste bevonden zich in een um. Daartusschen lag een tangvormige open kringgreppel van type 13, waarin geen bijzetting is Eiangetroffen. Het is echter niet geheel zeker, dat dit ook oorspronkelijk het geval geweest is, aangezien juist schuin door het brandpunt van den greppel de situatie gestoord was door een smalle, maar vrij diepe moderne sleuf, gegraven voor een aardappelkuil. De kwestie, of dergelijke open of gesloten lange bedden, zooals die door Holwerda in 1916 op de „Hamert” en door Van Giffen in 1924 bij Weerdinge •) voor het eerst zijn beschreven, in het algemeen bestemd waren om bijzettingen op te nemen of niet, is door Wi 11 em s *) uitvoerig besproken. Ook in den laatsten jaargang van dezen Almanak') is nog over deze lange bedden gesproken. In het daar behandelde urnenveld onder Gasteren bevatten twee van deze bedden een bijzetting. Thans kunnen wij hier met deze verwijzingen volstaan.
Op de westelijk gelegen vierkante en rechthoekige kringgreppels met nog duidelijk zichtbare heuveltjes moeten wij ten slotte nog met een enkel woord attendeeren. Zij doorsneden de ronde greppels in vakken L—o/3—7 (Afb. 10) en waren dus jonger, een stratigraphie, die steeds weer voorkomt: de vierkante en rechthoekige kringgreppels van type 16—19 stellen blijkbaar de laatste phase van deze begravingswijze voor, te dateeren in den Rom. keizertijd *). De crematies
Zie N. Dr. Volksalm. 1941, Bijl. I, p. i36/i37-
2) Holwe r da, J. H.: Das Graberfeld von „De Hamert” bei Venlo, 1916,
V. Giffen, A. E.: Voortgez. Meded. op oudh. geb. in Drente, N. Dr. Volksalm. 1924, Afb. I. •
*) Wi 11 em s, W. J. A.: Een bijdr. t. d. kennis der vóór-Rom. urnenv. in Ned., 1935, p.p. 718. Vergl. Remouc h a m p s, A. E. in Oudh. Med. R. Mus. v. Oudh. Leiden, VII, 1926, p. 105.
N. Dr. Volksalm. 1941, p. 104—105, Afb. i.
®) Zie o.a. Wagn e r, K. H.: Grabhügelfeld Briedeler Heek bei Briedel. Kr. Zeil. Nachr.bl. f. d. Vorzeit 1937, p. 108—-109, Abb 2. Hab e r e y, W., Jahresber. Landesmus. Bonn. B. J. 143/144, 1939, p. 431; v. Giffen, A. E.: Das Kreisgraben-urnenfeld bei Vledder, etc., Mannus 30, 1938, p. 331—332.