dat de meer N.O. gelegen tumulus geen schachtgraf bevatte i) en overigens bHjkens de structuur waarschijnlijk een „Germaansche brandheuvel” was, is het aannemelijk, dat althans de 4 genoemde voorwerpen uit het hoofdgraf van den onderhavigen tumulus afkomstig zijn.

Zoodra de Ned. Heide Mij., kantoor Assen, dan ook op verzoek het Biol. Arch. Inst. te Groningen gewaarschuwd had, dat met de ontginning van perceelen 572, 573 en 576 een aanvang zou gemaakt worden, werd in aansluiting daaraan op 22 April 1940 met 2 te werk gestelden dit onderzoek begonnen en op 25 April beëindigd. De eigenaar, de Heer J. Haan g e, verleende welwillend zijn toestemming, de opzichter der Ned. Heide Mij., de Heer Bronsveld, zeer gewaardeerde medewerking. De Directeur van genoemd Instituut, Prof. Dr A. E. V. Giff e n, tevens Conservator van het Asser Museum, belastte mij met de leiding dezer opgraving, waarvan thans het verslag moge volgen.

De reeds grootendeels overploegde heuvel (h. 0,95, d. 14. m) bleek van plaggen opgeworpen op een duidelijk gepodsoleerden ondergrond. In het centrum bevond zich het N.-Z. gerichte hoofdgraf (1. 3.00, br. 1.75, diepte 0.70 m), waarvM de omtrek buiten de recente vergraving nog juist zichtbaar was. Zelfs' bleek (in het O. gedeelte) een kleine rest van het boomkistspoor bewaard te zijn Merkwaardigerwijze was het N. gedeelte van het schachtgraf oudtijds nog een 0.30 m verder uitgediept geweest. De vulling daarvan bevatte een silhouet, dat niet nader bepaald is kunnen worden.

Tegen het talud van den plaggenkem was rondom een laag zand opgeworpen. Deze bleek afkomstig uit een om den heuvel gegraven greppel een ringsloot (breed plm. 1.80, diep plm. 0.70 m). ’

Nabijzettingen in den vorm van schachtgraven werden in de onderzochte heuvelhelft met aangetroffen. Wel bevond zich in het Z. kwadrant een crematie, terwijl bij het afgraven van de N.W. helft nog een urntje moet zijn gevonden. Dit aatste is verloren gegaan, maar enkele reeds vroeger hier gevonden urnen bevinden zich sedert 1928 in het Asser Museum “). Mogelijk duidt ook een met houtskool gevuld kuiltje in profiel B op een nabijzetting, hoewel er geen beenderresten in werden aangetroffen.

De tumulus is derhalve een typische plaggenheuvel met centrale bijzetting m den vorm een schachtgraf met boomkist, hetgeen kenmerkend is voor den ouderen en midden bronstijd. Behalve de eigenaardige verdieping in de N. zijde van het hoofdgraf trekt nog de ringsloot de aandacht. Immers, de laatste is waarschijnlijk een reminiscentie aan de ringslootheuvels uit den steentijd en vormt als zoodanig een verbindingslid met de latere kringgreppels onzer urnenvelden.

N. Dr. Volksalm. 1940, p. 180, 181.

“) Verslag over 1928, t.a.p.