Oudheidkundige aanteekeningen over Drentsche vondsten (IX)

door Dr A. E. van Giffen

Ook in 1940 werden in de provincie Drente wederom eenige officieel gesanctioneerde, oudheidkundige opgravingen verricht. Door de tijdsomstandigheden was haar aantal begrijpeHjkerwijze slechts gering. Evenals dit in de voorafgaande jaren placht te gebeuren, gingen zij ook nu weer op de gewone wijze uit van het Provinciaal Museum van Oudheden en Geschiedkundige Voorwerpen te Assen. Dit beteekent, dat zij plaats grepen in samenwerking met den dienst van het Biologisch-Archaeologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen en, voor zoover noodig en mogelijk, met financiëelen steun van de Drentsch Praehistorische Vereeniging.

Helaas mocht ik ditmaal niet meer den welhaast onmisbaar geworden steun genieten van mijn zeer betreurden medewerker, wijlen den Heer Lambertus P o s t e m a, in leven technicus eerste klasse bij boven genoemde Rijksinstelling. Nog had hij met mij in den laten herfst van 1939 het eerste werk voor 1940 bij Eldersloo voorbereid, doch hij heeft dit niet meer mede mogen maken; na een langdurig, bewonderenswaardig gedragen lijden ontsliep hij den 20sten Oct. 1940. Ik kan niet nalaten met den grootsten weemoed en eerbied zijn verscheiden te gedenken in dezen Volksalmanak, die in zoo menigen jaargang van zijn kundigheid, zorg en onverdroten ijver een blijvend getuigenis zal afleggen. Noode missen wij hem, hemzelf en zijn werk.

Bijgestaan door den Heer Dr H. B r u ns t i n g, assistent, en door de andere vaste medewerkers, de Heeren J. Lanting, en H. Praamstra, zoomede, voor de fotografie, den Heer J. Dijkstra, achtereenvolgens amanuensis en technici tweede klasse bij het Instituut voomoemd, was het mij mogelijk ook in 1940, bij wijze van werkverruiming, eenige opgravingen in Drente te verrichten. Deze waren echter, als reeds gezegd, door omstandigheden minder omvangrijk dan anders wel het geval placht te zijn. Door zijn hulp bij het toezicht te velde en het uitwerken in het Instituut verlichtte Dr Brunsting ook nu weer mijn taak daadwerkeHjk; dit te meer, waar hij de verslagen van de opgravingen bij Eext en Eldersloo wel geheel voor zijn rekening heeft willen nemen.

Aan de microlithica en andere silices, waarop ik bij de vorige „Aanteekeningen (VIII)” in het uitzicht stelde thans terug te zullen komen, zal

7