voor wat hij ons heeft gegeven, voor zijn weergave van het echte Drentse volksleven, dat ons doet vergeten, dat hij het grootste deel van zijn jeugd waarschijnlijk in Friesland heeft doorgebracht. Maar zelf vergeet hij zijn geboorteland niet, getuige het pseudoniem Frisius, dat hij herhaaldelijk gebruikt, getuige ook zijn lidmaatschap van het Friese genootschap en enkele werkjes, zoals dat over de historische tentoonstelling in Friesland en over de laatste bewoners van state. Ten slotte nog een korte beschouwing over enkele van zijn geschriften, een volledige opsomming lijkt mij niet nodig, die is trouwens ook in beide genoemde levensbeschrijvingen te vinden. Behalve onder het pseudoniem Frisius, schreef hij ook onder de naam Paul Bodenstaf, ook verschenen sommige werken anoniem of door een aanduiding als „De schrijver van Oom Thomas”. Hij schreef over allerlei onderwerpen, dikwijls naar aanleiding van de een of andere gebeurtenis. Zo b.v. „Een en ander over de gemeente Hoogeveen”, waarvan het eerste gedeelte in de Drentsche Volksalmanak van 1868 was verschenen, terwijl het bezoek van Willem de Derde in 1873 de aanleiding werd om het te voltooien en het uit te geven. Zo waarschijnlijk ook zijn artikelen over Swammerdam, Spinoza en Nieuwold. „Een Nederlandsche schoolmeester in 1672”, het werkje over Meindert van der Thienen, schreef hij bij het herdenkingsfeest in Coevorden. In zijn proza is de belletrie niet scherp te onderscheiden van de andere werken, de verhalen zijn doorspekt met bijzonderheden van allerlei aard en de overige werken zijn populair geschreven zonder pretensie of vertoon van geleerdheid. In de verhalen „De neef uit Drenthe”, en het vervolg daarop „André in Drenthe” geeft hij allerlei bijzonderheden van aardrijkskunde, geschiedenis en volksoverleveringen uit ons gewest, het schetsje „Tracht de toekomst niet te weten” behandelt de funeste invloed van bijgeloof, in „Oranje boven, eene bladzijde uit de Drentsche geschiedenis, in romantische omtrekken herinnerd”, beschrijft hij de woelingen, die in de tijd der Patriotten in de buurt van Peize plaats vonden. In „Veertig jaar, herinneringen uit het Drentsche schuttersleven” vertelt hij over een belangrijke periode uit zijn leven, n.l. over de veldtocht tegen België, waarvoor hij zich als vrijwilliger had opgegeven; hij geeft hierin enkele mededelingen uit zijn persoonlijk leven, terwijl voorin een aardig portret staat; zijn gelaat toont vaste trekken met de milde humor van een wijze, die het leven kent. Het zijn de herinneringen van een oudere man, die opnieuw in vuur komt, wanneer hij zich in de idealen van zijn jeugd verdiept, ofschoon hij er zich wel van bevyust is, dat deze de zijne niet meer kunnen wezen. Deze verhalen en schetsen verschenen gedeeltelijk afzonderlijk, gedeeltelijk in tijdschriften (Leeskabinet, Europa, Tijdspiegel, Vaderlandsche Letteroefeningen, Lectuur voor de huiskamer, Drentsche en Nieuwe Drentsche Volksalmanak) en gedeeltelijk als overdruk uit deze tijdschriften.