hoog aan, omdat men h£iar in nauw verband bracht met de vooruitgang van de maatschappij en het is wel een van de droevigste desillusies van ons geslacht geweest, dat dit niet het geval is, dat knappere mensen in genen dele de betere mensen zijn. Maar in de 19de eeuw was men daarvan stellig overtuigd, vandaar ook, dat de besten uit die dagen zich zo met hart en ziel op de verbetering van het onderwijs en op de ontwikkeling van de massa konden toeleggen. Van der Veen heeft daaraan zijn beste krachten gewijd. Als schoolopziener heeft hij ongetwijfeld goed werk verricht; wij vinden zijn naam als zodanig meermalen met ere vermeld, als medeoprichter en bestuurslid van het Nutsdepartement Hoogeveen, bij welke oprichting veel tegenstand was te overwinnen, heeft hij zijn beste krachten gewijd aan de ontwikkeling van de volwassenen, als schrijver heeft hij getracht door te geven, wat hij zelf bezat en hij heeft dat steeds gedaan zonder zelf al te veel op de voorgrond te treden. Wel is hij in alle opzichten een echt kind van zijn tijd, ook bij hem hier en daar de klove tussen „zij” en „wij”, b.v. waar hij betoogt, dat hoe minder feestdagen er zijn, hoe beter het is, het is geldverspilling, wanneer er te veel dagen zijn, waarop de arbeidende klasse niet behoeft te werken, maar dergelijke uitlatingen zijn uitzondering. Van zijn rotsvast geloof in de vooruitgang door ontwikkeling vinden we talrijke bewijzen; ik geef daarvan slechts twee staaltjes, n.l. het slot van het „Liedje bij de opening van de Drentse spoorlijn in 1870”:

Vooruitgang door ontwikkeling

Wil God op elk gebied

en de lofzang „Vooruitgang” in het jaarboekje ~Aurora” voor 1862, waarvan elke regel als bewijs zou kunnen dienen, b.v.:

Vooruitgang is de ziel van ’t leven

De tijdgeest drijft de menschheid voort

en

Vooruitgang zij of worde ons streven

In School en Kerk, in Maatschappij;

Dan wordt ons leven waarlijk leven;

Dan wordt de vrijgeboorne eerst vrij.

Vooruitgang, ontwikkeling, verdraagzaamheid, godsdienst, deugd, de begrippen zijn in de 19de eeuwse letterkunde, vooral in de poëzie, zo verbleekt, dat we er niet zonder een glimlach meer over kunnen lezen, al hebben onze voorouders het ook nog zo ernstig bedoeld. Heel karakteristiek is in dit opzicht het gedicht Aleide, dat we vinden in ~Vergeet mij niet. Muzenalmanak voor het jaar 1858”. Van der Veen bezat ongetwijfeld dichterlijke gaven, de aangehaalde regels zouden dat weliswaar niet doen vermoeden, maar daarnaast