een onwettig kind geboren is, met twee getuigen en het kind naar den vader gaat en hem vraagt, of hij het kind niet voor zijn eigen vlees en bloed erkent en of het zijn heilig voornemen is, de moeder in haar eer te herstellen en het kind te wettigen. Dat de ongetrouwde moeder bij haar eerste kerkgang openbaar belijdenis van haar zonde moet doen en beterschap beloven, als zij weigert naar de kerk te gaan, moet de schout haar door twee landschapssoldaten laten halen. Dat men ramen en deuren openzet, wanneer er een eed afgelegd wordt, dat men een handstokje, d.w.z. een schrifteUjke vergunning van den drost kan krijgen om na een geleden ramp te gaan bedelen, we wonen een huwelijk, een rechtspleging, een gastmaal bij, we zien, hoe een woonhuis, een boerderij, een keuterij zijn ingericht, we horen, hoe verschillende mensen gekleed gaan, in een woord, als we het niet uit andere bronnen wisten, zouden we uit dit verhaal een goede indruk kunnen krijgen van het leven in die tijd.

Niet alleen als folklorist is Van der Veen belangrijk, hij is het ook vooral als echt type van zijn tijd, hij is op en top een 19de eeuwer, met de gebreken, maar vooral ook met de deugden van zijn eeuw. Het is de tijd van het optimisme, de tijd van de illusies, de tijd van een geloof in de vooruitgang, in de macht van kennis en ontwikkeling, de tijd van de eerbied voor God, vaderland en godsdienst. De tijd ook van het grote standsverschil, de diepe kloof tussen de grote massa en de beter gesitueerden, tussen „zij” die, ontwikkeld moeten worden en „wij”, die dat van uit de hoogte gaan doen. Nergens wordt dat beter getypeerd dan in de beschrijving van een openbaar examen van een van de stadsarmenscholen te Amsterdam, gehouden in 1832, waarvan Van Eek in zijn werkje „Hoe het vroeger was” vertelt. De bekende Jeronimo de Vries hield bij die gelegenheid een toespraak, waarin hij de noodzakelijkheid van onderwijs aan arme kinderen betoogde; immers zij moeten in staat zijn om openbare kennisgevingen te lezen, om hun loon te berekenen en vooral ook om Gods Woord te kunnen lezen. Maar dat is niet het voornaamste, onderwijs is in de eerste plaats nodig voor de zedeUjke vorming, want wat zou er anders van de veiligheid van de meer gegoeden terecht komen, men behoeft niet bang te zijn, dat de kinderen te veel zullen leren, immers daarvoor ontbreekt de tijd, maar wat ze wel zullen leren is de wetenschap van hun afhankelijkheid en dienstvaardigheid, de kennis om orde en rust te bewaren.

De zedelijke macht van de kennis werd in de 19de eeuw zeer hoog aangeslagen, in onze tijd, waarin iedereen dagelijks te maken heeft met adressen, straatnamen, spoorboekjes, rekeningen, telefoongidsen, kranten, brieven, belastingbiljetten, loonlijsten, rentekaarten, om van distributiemoeilijkheden en bonnenstelsel maar te zwijgen, is kennis in zijn eenvoudigste vorm in de eerste plaats voor iedereen van praktisch belang, en al deden praktische eisen zich vroeger wel meer en meer voelen, men sloeg toch kennis en ontwikkeling zo