toch een van de belangrijkste folkloristen, en dat voornamelijk door zijn bekende deeltjes Drentsch Mozaïek. Een bijzondere aanleiding bracht hem tot het schrijven daarvan en wel het verschijnen van het bekende werk „De Nederlanden, karakterschetsen, kleederdrachten, houding en voorkomen van verschillende standen”, waaraan een aantal vooraanstaande tijdgenoten, als Beets, Hasebroek, Heye, Kneppelhout, S. J. van den Berg, Van Lennep, Ten Kate en anderen hebben medegewerkt. Verschillende schetsen uit de „Camera” en uit „Waarheid en droomen” zijn eerst in „De Nederlanden” verschenen. Zoals men weet, was het beschrijven van typen in deze tijd zeer in de mode, niet alleen in ons land, maar ook in andere landen, een verschijnsel, dat nauw verband houdt met de copiëerlust des dagelijksen levens, zoals Potgieter het noemt. Van der Veen bewonderde het werk zeer, maar betreurt het, dat de Noordelijke provinciën, vooral Drente, niet vertegenwoordigd zijn en tracht door zijn Mozaïek in deze leemte te voorzien.

In navolging van De Nederlanden beschrijft hij ook verschillende typen, in het eerste deeltje, verschenen in 1844, b.v. bekende figuren als de Drentse boer, de Drentse burgervrouw, maar ook functionarissen, die verdwenen zijn, als de kraamaanzegger en de vettepriezer, de man, die er zijn werk van maakte om het gewicht van geslachte dieren te schatten. Verder schrijft hij en dat lijkt mij eigenlijk nog interessanter, —over verschillende gebruiken, b.v. over de gewoonte om predikanten tegen betaling lijkpredicaties te laten houden, over de zogenaamde ijzeren koe, over het Pinkstergebruik van luilak, over kraamvisites, over de viering van Sint Maarten en over het duivelgeloof in Drente. Ook in het tweede deeltje (verschenen in 1848) en in het derde (Nieuw Drentsch mozaïek, 1878) lezen wij over allerlei aardige onderwerpen, over bossen, heide, zandvelden en hunnebedden, over de geschiedenis van Drente, over spoorwegen, over boerboom, stoklegging en stokstraffing, over het Nieuwjaarskoekenoproer in Coevorden, over balspelen en spinmalen, hij vertelt oude overleveringen en merkwaardige volksgebruiken, in een woord, de drie deeltejs vormen een zeer belangrijke bijdrage tot de kennis van zeden en gewoonten in onze provincie in de eerste helft van de 19de eeuw en eerder.

Van der Veen heeft zich niet tot deze drie deeltjes beperkt, ook in zijn verhalen geeft hij talrijke folkloristische bijzonderheden, b.v. in het verhaal: „Voor zestig jaren”, dat in 1855 verscheen en dus omstreeks 1800 speelt. Het gegeven vinden we in vele dorpsverhalen, o.a. ook in „Kilde” van Anne de Vries: een braaf boerenmeisje, dat door haar vrijer wordt verlaten, als zij een kind verwacht, veel verdriet heeft van haar misstap en ten slotte met iemand anders gelukkig wordt. De inhoud is niet belangrijk, het verhaal is psychologisch en de beschrijving gerekt. Het aantrekkelijke ligt dan ook voomameHjk in de mededelingen uit het volksleven. B.v. dat het hoofd van een gezin, waar